Hedendaagse muziek

Op deze pagina vindt u programmatoelichtingen van de concerten met hedendaagse muziek die vanaf oktober 1996 hebben plaatsgevonden bij het Muziekcentrum ‘s-Hertogenbosch.
Het gaat hierbij om muziek vanaf 1951; een pagina met toelichtingen op composities uit de eerste helft van de 20e eeuw is  te vinden onder de desbetreffende link

 


Theo Abazis
* Les maus d'amer

Louis Andriessen (1939)
* De Staat
* The Workers Union

Caroline Ansink (1959)
* Waves

Clarens Baarlo (1945)
* Çogluotobüsísletmesi

Anne la Berge
*
Againstance
* Revamper

Luciano Berio (1925)
* Bewegung
* Rendering

Jan Boerman (1923)
* De Aarde deel 1
* Kompositie 1972
* Kompositie 1979
* Kompositie 1989
* Tellurisch 1991
* Vocalise 1994

Nathalie Boogers (1970)
* H

Jo van den Booren (1935)
* Meditazione I, op. 80, voor 12 instrumenten
* Meditazione II, op. 93, voor 12 instrumenten en elektronica
* Meditazione III, op. 100, voor 12 instrumenten en tape
* Cyberphony Nr.1 for loudspekers, op. 94

Pierre Boulez (1925)
* Anthemes

Kim Bowman (1957)
* The violin

George Brecht (1926)
* Water Yam

Willem Breuker (1944)
* Han de Vries

Ludger Brümmer (19??)
* Le temps s'ouvre

Hans Cafmeyer (19??)
* Telaio

Cornelius Cardew (1936-1981)
* The Great Learning, $6

Augustin Charles (1960)
* Divertimento

Aldo Clementi (1925)
* Madrigale

Wiel Conen (19??)
* Compost

Claude A. Coppens (1936)
* ...a Costly Noise

Frank Crijns (1960)
* Shift four

Koen Dejonghe (1957)
* Jace - An Uncalled Answer

Hein van Dijk (1942)
* Not a Dutch conversation

James Dillon (1950)
* Del cuarto elemento

Joe Duddel (19??)
* Computation

Hans van Eck (19??)
* Dansiare

Margriet Ehlen (1943)
* Antifoon

Brian Ferneyhough (1943)
* Intermedio alla ciaccona

Luc Ferrari (1929)
* La remontée du village (tape)
* Quatre femmes hollandaises (tape)
* Symphonie Déchirée
* Unheimlich schön

Jason Forsythe (1956)
* Sanctity

Ron Ford (1959)
* Cross

Paul Frankhuyzen (1956)
* Annevoie
* Eda samazana, de verschillende takken
* Yaku eda, de noodzakelijke takken

Sofia Goebajdoelina (1931)
* Chaconne
* Et Exspecto
* Freue Dich
* Musical Toys
* Silenzio

Karel Goeyvaerts (1923-1993)
* Litanie 4

Daniel Grabois (1964)
* The spikenard
* Migration

Jose Luis Greco (1953)
* Invisible

Geurt Grosveld (1955)
*
De vierde planeet
* Rigodon, voor contrabas en elektronica

Dietrich Hahne (19??)
* Chton

Hans van Helvert (1959)
* In vivo,..revolve..
* This Shallow Light II

Pierre Henry (1927)
* Une Tour de Babel

Hans Werner Henze (1926)
* Le Miracle da la Rose

Margriet Hoenderdos (1952)
* Doorzichtig

Simeon ten Holt (1923)
* Canto Ostinato

Tristan Honsinger (19??)
- Il Profumo del diavolo

Luc Houtkamp (1953)
* Duo for Man Alone

Alexandre Hrisanide (1936)
* Epithéméé

Nikolaus A. Huber (1939)
* Auf Flügeln der Harfe
* Disappearences

Xander Hunfeld (1949)
* Zerk

Walther Hus (1959)
* Even in the industrial wastelands of Eleusis the priestresses howl

Toshi Ichiyanagi (1933)
* Wind trace

Ernst Jandl (1925)
* Die Teufelstalle

Willem Jeths (1959)
* Fas/Nefas, voor piano en orkest

Tom Johnson (1939)
* Narayana's Cows

Mauricio Kagel (1931)
* Con Voce, für drei Stumme Spieler
* Der Tribun
* Playback Play - Neues von de Musikmesse (Radiostück)

Matthias Kaul (1950)
* Für einen sprechenden Schlagzeuger und ehemals futuristische Geräte

Hanna Kulenty (1961)
* Blattinus

Jos Kunst (1936-1996)
* XXVII Concertino

Gyorgy Kurtàg (1926)
* Acht duo's voor cimbalon en viool, opus 4
* Scenes uit een liefdesgeschiedenis, opus 19
* S.K. Herinneringsgeluid, opus 12

Vanessa Lann (1968)
* Towards the center of indigo)

Ramon Lazkano (1968)
* Ombres de feu

György Ligeti (1923)
* Etudes pour piano

Theo Loevendie (1930)
* Cycles

Frank London (1958)
* Full moon, ancient waters

Daan Manneke (1939)
* Topos

Roger Marsh (19??)
* Sozu Baba

Steve Martland (19??)
* Cold Genius Song
* Full Fanthom Five
* One Note Fantasy
* Mr. Anderson's Pavane
* Poor Roger
* Step by Step

Tilo Medek (1940)
* Abfahrt einer Dampflokomotive

Chiel Meijering (1954)
* No Pain, no gain

Usko Meriläinen (1930)
* Summersounds for flute and grasshoppers

Minoru Miki (1930)
* Marimba Spiritual

Meredith Monk (1973)
* Double fiesta

Victor Morosco (1936)
* Blue Caprice

Vladimir Nikoaev (1953)
* Quick Amokus

Kirk Nurock (1948)
* Smart went crazy

Helmut Oehring (1961)
* Foxfire III (Kaliumchloride)
* Locked-In-
* Mischwesen (La tristessa durera)
* Polaroids

Galina Oestwolskaja (1919)
* 12 preludes voor piano
* Symfonie nr. 4, "das Gebet"
* Sonate nr. 3 voor piano
* Sonate nr. 6 voor piano
* Grand Duet voor cello en piano

Christina Viola Oorebeek (1944)
* Tuning Studies

Petros Ovsepyan (????)
* Now the shadow od the pillar...(Part V)

Andy Pape (1955)
* caDance

Arvo Pärt (1925)
* Fratres
* Sieben Magnificat Antiphonen

Astor Piazzolla (1921-1992)
* Café 1930
* Café 1960

Tom Pierson (19??)
* Brass quintet

Henri Pousseur (1929)
* La chevauchée fantastique

Claudio Prieto (1934)
* Caminando por la aventura

Jan van de Putte (1959)
* Om mijzelf met mijn aan mezelf en mezelf en mijn eigen

Godfried Willem Raes (1952)
* Dynamo

Alexander Raskatov (1953)
* Cello sonata (bewerking van Prokofjev)
* Consolation, for piano solo
* Dolce farniente, voor cello en piano
* Pro- & Contra-kofjev

Enrique Raxach (1932)
* Nocturnal Stroll

Steve Reich (1936)
* Vermont Counterpoint

Raphael Reine (1961)
* Drag on claustrophobia

Jose Retra (1962)
* Oranje

Terry Riley (1935)
* In C

Hans Roels (1971)
* Nowhere's chaos

Frederic Rzewski (1938)
* Antigone-Legend
* Attica
* Lost & Found
* The People Will Never Be Defeated
* Winnsboro Cotton Mill Blues

Iris ter Schiphorst (1956)
* Mischwesen (La tristessa durera)
* Polaroids

Dieter Schnebel (1930)
* Bagatellen

Alfred Schnittke (1934)
* Moz-Art à la Mozart

Johannes Schöllhorn (19??)
* A Garland

Kees Schoonenbeek (1947)
* Trasformazione

Salvatore Sciarrino (1947)
* 6 capricci

Xu Shuya (1961)
* Chute en Automne
* Dawn on Steppe
* Infinite

Valentin Silvestrov (1937)
* Forest Music

Vladislav Sjoet (1941)
* Offering

Howard Skempton (1948)
* Drum #1

John Slangen (1951)
* Recurvo

Paul Smadbeck (1955)
* Rhythm song

Gerhard Stäbler (1949)
* Winkelzòge

Ernstalbrecht Stiebler (1934)
* Im Klang II

Karlheinz Stockhausen (1928)
* Kontakte

Peter Swinnen (1965)
* Moordende Wals

Tibor Szemzö (1955)
* Tractatus, voor stem, geluid en vertellers
* The Other Shore, a sounscape with moving pictures

Yoshihisa Taïra (1937)
* Flautissimo

Su lian Tan
* Moo shu rap wrap

Vladimir Tarnopolski (1955)
* Szenen aus dem wirklichen Leben

Kees Tazelaar (1962)
* Cepheïden

Paul Termos (1952)
* Blues voor Marcel W., voor piano
* Volgnu, voor piccolo, altfluit, basklarinet, piano en elektronica
* Vuoto Ossesso, voor picollo

Dimitris Terzakis (1938)
* Lieder ohne Worte

Lorre Lynn Trytten (1958)
* Colors of bleu

Peter Vermeersch (1959)
* November Music Internationale

Serge Verstockt (19??)
* Nomenae

Klaas de Vries (1944)
* Abdicação

Ferdinand Weiss (1933)
* Saxo-Accordiofonia

Qin Wencheng (1966)
* Huai Sha

Barbara Woof (1958)
* Nachtreis

Christian Wolff (1934)
* Snare Drum Peace March

Hero Wouters (1950)
* Statiegeld

Mo Wuping (1959-1993)
* Fan II

Iannis Xenakis (1922)
* Windungen

Qu Xiaosong (1952)
* Yi 1

Frank Zappa (1940-93)
* Four pieces (aranged by Jon Nelson)

Rob Zuidam (1964)
* Les Murs
* Calligramme/il pleut
* Nella Città Dolente


Theo Abazis, Grieks-Nederlands componist, was Prijswinnaar van het fonds Onassis Foundation, waarmee hij een driejarige beurs kreeg om bij Tristan Keuris aan het Utrechts conservatorium te studeren. In 1993 behaalde hij daar zijn eindexamen op opvallende wijze met het melodrama Medea voor sopraan, klarinet en slagwerk. Van 1993 tot 1995 studeerde hij bij prof. Dimitris Terzakis aan de Musikhochschule in Bern. Spraakmakende werken: Anathema (Stuttgarter Staatsballet), Orpheas (voor groot orkest, Stuttgarter Staatsballet), Kavafis (in opdracht van het Basho Ensemble). Momenteel werkt hij aan een kameropera getiteld De Apologie van Sokrates in opdracht van het Griekse muziektheater Megaron.

Les maus d’amer (1996). "Vanaf het moment dat ik muziek voor dans begon te componeren, heb ik me vooral beziggehouden met de dynamiek en het functioneren van zowel klankelementen als fysieke beweging (van het simpele trekken van een gezichtsspier tot een gechoreografeerd motief) in de vorm. De uitvoerder van het stuk wordt uitgedaagd van het ééndimensionale gebruik van enkel klankmatige middelen (georganiseerd of niet) af te stappen en alle expressiemogelijkheden waarover zij beschikt te mobiliseren bij het kleuren van haar verhaal. Ondanks dat moet het stuk vanuit muzikale criteria worden benaderd. De Middeleeuwse monofonie en haar thematiek werkten hoofdzakelijk in theatraal opzicht als inspiratiebron".


Louis Andriessen:
'De Staat (1972-76) heb ik geschreven om een bijdrage te leveren aan de discussie over wat muziek met politiek te maken heeft. Daartoe is het noodzakelijk het maatschappelijke verschijnsel dat muziek heet, te verdelen in drie aspecten: 1. De conceptie (het bedenken en het ordenen door de componist); 2. De productie (het spelen van het stuk); 3. De consumptie van muziek. Het is duidelijk dat productie en consumptie per definitie een, zo niet politiek, dan toch zeker maatschappelijk gegeven zijn. Met het componeren zelf ligt het ingewikkelder. Veel componisten denken dat het componeren als bezigheid een 'bovenmaatschappelijk' gegeven is. Ik bestrijd dat. Hoe je muzikaal materiaal ordent, van welke technieken je gebruik maakt, voor welke instrumenten je schrijft, wordt, althans voor een zeer belangrijk deel, bepaald door je eigen maatschappelijke omstandigheden, je opvoeding, milieu, luisterervaringen, door het al of niet aanwezig zijn van symfonie-orkesten en subsidiegelden. Het enige dat ik met liberale idealisten eens ben is dat het abstracte materiaal bovenmaatschappelijk is.
Er bestaan geen fascistische septiemakkoorden. Ik heb teksten van Plato gebruikt om bovenstaande te verduidelijken. Iedereen ziet het belachelijke in van Plato's uitspraak dat de mixolydische toonladder een slechte invloed zou hebben op de karaktervorming en daarom uit de ideale staat geweerd zou moeten worden.
De tweede reden waarom ik De Staat geschreven heb is met de eerste direct in tegenspraak: was het maar waar dat muzikale vernieuwing staatsgevaarlijk is! Bertold Brecht verkoos na de oorlog de DDR als land om in terug te keren. Zijn eerste toneelstuk werd direct gecensureerd. Tot westerse journalisten zei Brecht: "Waar in het Westen vindt de overheid het belangrijk om dertig uur met mij over mijn stukken te praten?''

The Workers Union (1975). Anti-imperialistische muziek, een heus vakbondstuk, dit werk van Andriessen. Een zo groot mogelijke groep muzikanten speelt zo luid mogelijk een muzikale zin. Hoewel er wel ruimte is voor individuele nuances, moet zij in absolute solidariteit gebracht worden. De vrije improvisatie wordt slechts beperkt door een structuur die het geheel van chaos moet vrijwaren.


Caroline Ansink studeerde compositie bij Joep Straesser aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam. Zij geeft zelden uitleg van haar werk, omdat muziek voor zichzelf moet spreken. Een citaat: ‘Muziek bestaat bij de gratie van stilte, zoals je van wit naar zwart kunt gaan in schakeringen, kun je van stilte naar rumoer gaan. Zo valt muziek op te vatten als schaduw van stilte’.
Het werk Waves (1991), dat ongeveer acht minuten duurt is geïnspireerd door een aantal dichtregels van Remco Campert:
........
Of neem de branding. Stukgeslagen
op de rotsen is zij niet verslagen,
maar herneemt zich en is daarin poëzie.
........
( uit: poëzie is een daad van bevestiging)


Clarens Baarlo is geboren in 1945 in Calcutta, India. Hij werd daar opgevoed door een familie van Europese afkomst. Zijn vader was een Engelsman en zijn moeder een Française. Dit kenmerkt, volgens Clarens Baarlo zelf, zijn wortels: géén. Tenminste niet op de manier van het behoren tot een bepaalde plaats of een gevoel van thuiszijn te koesteren voor die bepaalde plek. Door zijn multiculturele opvoeding is hij grondig blootgesteld aan alle componisten, die geliefd waren in Engeland. Jean Sibelius bijvoorbeeld had op een bepaald ogenblik een sterke invloed op hem. Maar ook de muziek van Mozart, Haydn en Beethoven speelde een grote rol, zo leidden zij hem jaren later naar de Duits sprekende wereld. Daar kwam hij in aanraking met muziek uit de Europese Middeleeuwen en met twaalftoonsmuziek. Tot voor kort leefde en werkte hij vooral in Keulen. Onlangs werd hij aangesteld als leraar elektronische compositie aan het Koninklijk Conservatorium van Den Haag. Hij woont momenteel in Amsterdam. Als componist schrijft hij zowel orkestraal, instrumentaal als vocaal werk. Ook is hij erg actief op het vlak van het 'Hörspiel', de textsound-compositie en uiteraard ook de elektronische muziek. In bijna al zijn komposities maakt hij gebruik van algoritmische procédés, bij het construeren van zijn materiaal en de verwerking ervan. Dit niet alleen voor zijn elektronische oeuvre, maar evenzeer voor alle door traditionele instrumenten te spelen muziekstukken. Hij componeert ieder stuk volgens een andere methode, afhankelijk van wat het stuk vraagt; ieder stuk stelt andere eisen. "Wanneer ik denk aan een werk, dat zeer ingewikkeld lijkt in zijn compositorische struktuur, en ik ontdek dat er al bij al een zeer simpel algoritme achter verscholen zit, dan is het vanzelfsprekend veel eenvoudiger dat te programmeren en zo het resultaat te verkrijgen." Dat is ook de reden dat hij in de zeventiger jaren begon te componeren met computers.
Clarens Baarlo probeert in zijn composities te werken met simpele ideeën. "Soms kom je zeer ingewikkelde mathematische procedures tegen en de muziek die er het resultaat van is, is net een wiskundige oefening, die vervelend is." Hij probeert in zijn eigen werk zeer transparante patronen te creëren, wanneer je die volgt, weet je exact wat er in de volgende maat zal gebeuren, zelfs in de volgende twintig maten. Clarens Baarlo is ervan overtuigd -zeker wat hemzelf en zijn composities betreft - dat er niet iets bestaat zoals identiteit. "We zijn allen producten van allerhande zaken waaraan we zijn blootgesteld. Iedere compositie stelt zijn eigen eisen. Bijgevolg zie ik mezelf niet als een gemeenschappelijke factor lopend door mijn composities en gehele oeuvre. Ik zie mezelf helemaal niet in de composities. Ik zie alleen de komposities. Dat is waarom iedere kompositie voor zichzelf beslist wat het zal zijn, zonder enig verlangen en zonder enig opzet. Vanzelfsprekend, omdat ik een begrensde persoon ben en ik onmogelijk iets kan componeren in de stijl van de 23ste eeuw, wat die ook mag zijn, kom ik toch op zaken die misschien een en ander gemeenschappelijk hebben. Ik probeer dat niet eens te bestrijden. Het is vanzelfsprekend een natuurlijke zaak. Ieder stuk stelt zijn eigen eisen. Dat is mijn internationaal, ik zou eerder zeggen universeel aspect."

"Çogluotobüsísletmesi (1982), is een dertig minuten durend polyfone compositie in extreme zin: De verschillende lagen lopen parallel aan elkaar wat tijd betreft, maar ze hebben een verschillende snelheid en hun onderlinge samenhang kan afhankelijk van de toestand worden omschreven als pointillistisch, melodisch, vol akkoorden, ritmisch glad of hortend. Hier bovenop kan de muziek variëren van tonaal tot quasi atonaal, metrisch tot quasi a-metrisch, rijk aan gebeurtenissen tot schaars; alle veranderingen vinden met een grote continuïteit plaats, zodat het stuk een organisch geheel vormt, zonder dat de naden zichtbaar zijn (daar zorgde de computer voor). Het werk aan de compositie is voorafgegaan door een lange periode van onderzoek. Dit stuk was niet alleen muzikaal gevormd door de belangrijke akoestische vindingen van Plomp en Levelt op het gebied van gelijkluidendheid en dissonantie; het is ook mogelijk gemaakt door een effectieve algebraïsche voorstelling van het fenomeen tonaliteit waarbij de intervallen ontstaan vanuit priemgetallen en hun producten. Het resultaat is een efficiënte methode om tonale velden te creëren van variabele lengte. Een studie van de ritmeleer was evenzeer onmisbaar bij het componeren van deze compositie.

Het werk maakt ook nog gebruik van intervallen op basis van kwarttonen. In tegenstelling tot de gangbare praktijk, dienen slechts een paar snaren per octaaf herstemd te worden, hetgeen leidt tot een frappante vorm van intonatie in plaats van een microtonale puihoop. Ik was hierbij geïnspireerd door de muziek uit het Midden-Oosten; de eerste schetsen zijn gemaakt in 1975 tijdens een busreis door Oost-Anatolie"


Anne La Berge, geboren in Minnesota in de Verenigde Staten woont sinds 1989 in Nederland. Zij studeerde onder andere aan de universiteiten van New Mexico en Illinois. Later ging ze naar California, waar ze ondermeer projecten deed met de componist en gitarist David Dramm. Ook werkte ze samen met de componiste Gene Carl. Ze verzorgde radio- en televisie-opnames in de Verenigde Staten, Zuid Amerika en Europa. In Europa speelt ze in verschillende ensembles waaronder Tegenwind. Naast de vandaag gespeelde werken maakte ze verschillende stukken voor dansers, waarvan het meeste recente On the fence, opus 7, op 7 februari j.l. zijn première beleefde in de Utrechtse School. Naast deze projecten met danser/choreograaf Martin Zonderkamp zal ze in maart meewerken aan voorstellingen van Scapino, in samenwerking met onder andere Gene Carl. Zij speelt sinds een paar jaar op de Brannen-Kingma kwarttoonfluit, die in overleg met haar is ontwikkeld. In 1996 kwam haar eerste solo-CD Blow uit.
Againstance (1994/96) werd in 1994 geschreven voor de 15 leden van de Rotterdamse Improvisatie Pool. De versie voor Tegenwind ontstond in 1996. De compositie heeft een grafische partituur, waarin veel vrijheid is voor de uitvoerende musici.
Revamper (1992) werd geschreven in opdracht van de American National Flute Association voor de Highschool Flute Competition in augustus 1992. De oorsprong van het stuk ligt in een ander stuk A bad day fishing geschreven in 1987 voor de danseres Angelia Leung door de gitaris/componist David Dramm en Anne La Berge. De ensembleversie geeft ruimte voor improvisatie. De huidige soloversie is een combinatie van deze twee stukken.


Luciano Berio
De Italiaanse componist Luciano Berio hielp mee met het bouwen van de pijlers van de naoorlogse moderne muziek. In de jaren vijftig was hij aanwezig bij de 'uitvinding' van het serialisme, en leverde enkele composities die op deze toen revolutionaire reeksentechniek zijn gebaseerd. In dezelfde tijd verrichtte hij elektronische experimenten in de door hemzelf opgerichte Studio di Fonologia in Milaan. Ook was hij kortstondig in de leer bij John Cage, die zich toen al onledig hield met aan toevalsmanipulaties ontsproten partituren.
Berio heeft zich echter nooit op een bepaalde stijl vastgepind. Hij nam iedere compositietechniek die op zijn weg kwam in zich op, en gebruikte deze wanneer het hem uitkwam. In later jaren voegde Berio bovendien nog behoorlijk wat eigen vindingen aan het modern-klassieke idioom toe. Samen met zijn (toenmalige) vrouw, de alt Cathy Berberian, ontwierp hij een sterk op klank gerichte manier van zingen, wel aangeduid als new vocalism. Met het van citaten doordrenkte derde deel van Sinfonia uit 1968/69 deed hij beseffen dat geheel eigen muziek geschreven kan worden bij monde van andere componisten.
Opnieuw met noviteiten overrompeld, verzuchtte een Nederlandse journalist na afloop van het Holland Festival in 1972 zelfs dat hij de virtuositeit van de meester nu toch werkelijk niet meer kon volgen. Genoemde criticus kreeg dan ook behoorlijk wat voor zijn kiezen: in 1972 was Berio eregast van het festival, waar een staalkaart van zijn compositorische verrichtingen tot dan toe werd gepresenteerd.

Bewegung (1971/84).
De meest recente ontwikkeling die Berio destijds doormaakte, was te beluisteren in het werk Bewegung II. Berio hield het als dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest zelf ten doop. Eén jaar eerder, in 1971 dus, was de niet veel van Bewegung II verschillende oerversie van het stuk, getiteld Bewegung, met het Scottish National Orchestra in première gegaan. Deze eerste versie wordt vanavond door het NPO gespeeld.
Bewegung verschilt in karakter inderdaad sterk van de werken die Berio in de zestiger jaren schreef. Composities als Sinfonia of de reeks Sequenza's I tot en met VII – theatraal getinte verkenningen van de klankmogelijkheden van een instrument solo – zijn vaak behoorlijk spectaculair; het publiek kan ze verbluft over zich heen laten komen. Bewegung vereist een heel andere luisterhouding. Hier onderzoekt Berio met een zeer trage, gestadige beweging en een immer zacht geluidsniveau (sempre ppp) de grenzen van de luisterinspanningen. Zo hoopt hij de concentratie van de luisteraar voor zich te winnen. En inderdaad: er mag dan weinig gebeuren in dit stuk, wát er gebeurt is de aandacht meer dan waard.

Rendering (1988-90)
Berio's Bewegung II is een bewerking van Bewegung. Het orkestwerk Chemins I is een bewerking van de Sequenza II voor harp solo. Chemins III is een omwerking van Chemins II. Chemins IIb heeft op zijn beurt Chemins III als basis. Er zijn meer voorbeelden te geven, maar de strekking is duidelijk: wanneer Berio met een dubbele streep een compositie afsluit, maakt dat het werk toch niet onaantastbaar. Altijd bestaat de mogelijkheid dat hij een partituur later opnieuw ter hand neemt en (radicaal) verandert.

Deze vrije houding ten opzichte van zijn eigen werk legt Berio eveneens aan de dag als het om muziek van ánderen gaat. Het reeds genoemde derde deel uit Sinfonia waarin rijkelijk met citaten (van onder vele anderen Stravinsky, Debussy en Beethoven) wordt gestrooid, is daarvan het meest voor de hand liggende voorbeeld. Van andere, maar vergelijkbare orde zijn Berio's orkestraties van kamermuziek van Boccherini, Mahler en Brahms. Net als zijn eigen Chemins of Sequenza's beschouwt hij ook deze partituren als works in progress, naar believen op te pakken en een eigen draai mee te geven.
Ergens in deze hoek kunnen we ook Rendering uit 1989 situeren. Hoewel, ditmaal was Berio's uitgangspunt nog wel heel erg in wording: de fragmenten D936A die Franz Schubert in zijn laatste levensjaren neerkrabbelde als aanzet tot een nimmer voltooide tiende symfonie. Het zijn niet meer dan wat schetsen, slordig geschreven en rommelig overgeleverd. Uit respect voor Schuberts genie, was Berio's benadering van deze flarden – na de voorgaande woorden misschien onverwacht – vol eerbied. Dat betekende dat hij een andere werkwijze hanteerde dan bij 'musicologisch verantwoorde' reconstructies die eerder van deze tiende symfonie gemaakt werden. In die gevallen kroop de musicoloog-componist in de huid van de grootmeester, imiteerde diens stijl, en probeerde zo tot een aannemelijk resultaat te komen. Onbeschaamd, meende Berio. Bovendien had Schubert het sowieso anders gedaan.
Berio's houding was dan ook tegengesteld. Voor zover Schuberts fragmenten zich leenden voor een serieuze orkestrale uitwerking, deed Berio dat. Maar waar de schetsen hem in steek lieten, verdrong hij, gewaarschuwd door partituuraanduidingen als 'mormorando' of 'molto lontano' (van grote afstand) de muziek eerbiedig naar de achtergrond. 'Alsof ik op mijn tenen wegsluip, heel voorzichtig. Wat kan ik anders doen dan me vol respect op te stellen tegenover Schubert?', stelde de componist retorisch. Het onderscheid tussen de muziek van de twee componisten is in Rendering dan ook duidelijk hoorbaar. Schuberts eigen noten klinken zelfverzekerd, als Schubert zelf, Berio's passages daartussen als 'een droom over Schubert'.
Tekst: Jochem van der Heide


Jan Boerman werd geboren op 30 juni 1923 in Den Haag. Hij studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in zijn geboortestad; piano bij Léon Orthel en, na 1945, compositie bij Hendrik Andriessen. Boerman werkte vanaf 1959 in de elektronische studio's aan de Technische Hogeschool in Delft, de Rijksuniversiteit Utrecht -het latere Instituut voor Sonologie-, de gezamenlijke privé studio van Dick Raaijmakers en Jan Boerman en het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. Aan dit Conservatorium is hij sinds 1974 als docent elektronische compositie verbonden.Hij doceert daar ook piano. In 1982 werd aan Jan Boerman de Matthijs Vermeulenprijs toegekend voor zijn gehele oeuvre. In 1997 ontving hij van de Johan Wagenaar Stichting de Willem Pijperprijs voor het werk Vocalise 1994.
(met dank aan Donemus voor de kompositie-toelichtingen)

De Aarde (deel 1) (1999)

Moore

Het is de aarde die drijft en rolt door de mensen
Het is de lucht die zucht en blaast door de mensen
De mensen liggen traag als aarde
De mensen staan verheven als lucht
Uit de moederborst groeit de zoon
Uit het vadervoorhoofd bloeit de dochter
Als rivieren en oevers vochtig en droog is hun huid
Als straten en kanalen staren zij in de ruimte
Hun huis is hun adem
Hun gebaren zijn tuinen
Zij gaan schuil
En zij zijn vrij

Het is de aarde die drijft en rolt
Het is de lucht die zucht en blaast
Door de mensen

(uit Lucebert: Apocrief)

"Kompositie 1972 is gerealiseerd op vier werkbanden en werd 'gemixt' naar twee sporen stereo. In 1996 tekende ik, gebruik makend van de oude werkschema's en -tekeningen, een nieuwe partituur. Deze partituur stelde Kees Tazelaar - een oud-leerling en later collega compositiedocent aan het Koninklijk Conservatorium - in staat om, met behulp van de computer en gebruik makend van de vier oorspronkelijke werkbanden, een zeer geslaagde digitale achtsporenversie te maken. Kompositie 72 is een eendelig werk dat uit talloze, elkaar overlappende, structuren bestaat, waarvan de tijdproporties zijn afgeleid van de Gulden Snede."

"In Kompositie 1972 was ik wat betreft het klankmateriaal uitgegaan van een geleidelijke overgang van 'toon' naar 'ruis'. Maar het stond vast dat Kompositie 1979 een stuk van grote tegenstellingen moest worden. Tijdens de experimenteerfase, toen ik naar geschikte basisgeluiden zocht, werd ik mij ervan bewust hoe weinig termen er voorhanden waren waarmee geluidskwaliteiten en geluidsbewegingen doeltreffend kunnen worden gekarakteriseerd. Het was daardoor moeilijk geluiden op het juiste moment uit het geheugen op te roepen. Wel kwamen er bij het experimenteren spontaan benamingen op voor geluidsbewegingen, zoals 'wervelend', 'statisch', 'oplossend' en dergelijke. Toch had ik een zekere beduchtheid hiervoor, want voor je het weet componeer je met namen in plaats van met een levende klankvoorstelling. Tijdens het maken van het stuk was ik me voortdurend bewust van dit probleem en pas toen het stuk bijna voltooid was vond ik een manier om dit soort termen te ordenen. Het onderwerp van Kompositie 1979 kan omschreven worden als 'het op gang brengen van een stroom'. Door processen die zich binnen de klank afspelen wordt deze stromende beweging 'tegengewerkt'. Het werk is gecomponeerd als één lang deel met een epiloog. In het lange deel zijn vier onderdelen te onderscheiden. Het eerste deel begint met bandruis waarin een soort elektrische schakeltik hoorbaar wordt. Uit deze tik ontstaat de eerste structuur. Daaruit komt langzaam een stroming op gang, waarbij tegen het eind de klank degenereert en verpulvert. In het tweede deel wordt de klank glasachtig en treedt er een soort verstening op waarin de beweging verstikt. Gedurende het derde deel komt er opnieuw een stroming op gang die gemarkeerd wordt door brede klokachtige slagklanken. Dan vervluchtigt de klank en resteren er enkele doffe slagen die een brugfunctie vormen naar het vierde deel, dat als een reprise kan worden opgevat. Opnieuw komt er een stroming op gang, waarbij klanken in heftige bewegingen verbrokkelen en ineenschrompelen tot er niets meer rest dan enkele geïsoleerde schakelklikken waarmee het stuk begon. In de epiloog die volgt is er weliswaar nog iets van een stroming voelbaar, maar de geluiden gaan er geen relatie mee aan en staan - als in een labiel evenwicht - los van elkaar. Het gevechtachtige karakter, dat het hele werk overheerst, is tegen het einde uitsluitend nog latent aanwezig."

Kompositie 1989 "het evenwicht"
"Dit werk hoort thuis in een reeks: Kompositie 1972, 1979, 1989 en Vocalise 1994. Het zijn 'leerstukken'; ze proberen langs experimentele weg een verbinding tot stand te brengen tussen de Gulden Snede - als tijdsindeling - en klankkleur. Met het ruime begrip 'klankkleur' bedoel ik de textuur van het klankmateriaal. Het bovenstaande woord 'experimenteel' kan enige verwarring wekken. Het experimenteren staat de 'intentie', de 'inhoud', de 'bedoeling' van de muziek niet in de weg. Integendeel: het experiment staat juist in dienst daarvan. De vorm van de elektronische muziek wordt mede bepaald door klankkleur. Er is nog weinig bekend over klankkleuren en hun werking en alleen langs proefondervindelijke weg is het mogelijk daarmee enige ervaring op te doen. Omdat de componist zelf de klankkleur samenstelt en bepaalt, is deze klankkleur verregaand geïntegreerd in het componeerproces. Hierdoor is het componeren zelf een soort experiment geworden.
Kompositie 1989 is symmetrisch opgebouwd:
Inleiding -A-B-C-D-C-B -A- Uitleiding.
De ondertitel: 'het evenwicht' duidt op deze vorm, maar meer nog op de wijze waarop contrasterende begrippen als spanning en ontspanning, uittelbaar en niet-uittelbaar ritme, instrumentale en elektronische klank met elkaar in aanraking en overeenstemming zijn gebracht. Kompositie 1989 is gemaakt op acht sporen die twee aan twee bij elkaar horen. Het werk is gedacht voor een grote zaal. De wijze van uitsturing van de acht sporen in de ruimte en daarnaast de vorm en akoestiek van de zaal zijn bepalend voor de richting van waaruit de geluiden worden waargenomen. Hierover is het een en ander meegedeeld in de partituur van het werk".

"Tellurisch 1991 betekent 'de aarde betreffend'. Het werk houdt het midden tussen een landschap en een verhaal. Tellurisch is een ingewikkelde compositie; vaak begint een fragment voordat het vorige is afgelopen, wat bij een eerste kennismaking niet altijd hoorbaar zal zijn. Je kunt in het stuk verdwalen als in een landschap 'in beweging', zoals in een droom een 'vulkanische hoogvlakte' overgaat in een 'Andalusisch nachtlandschap' of in een verlaten industriegebied. Het is niet zo dat ik deze beelden in de muziek heb willen uitdrukken, maar tijdens het componeren komen soms gevoelens op die ik nog het beste als landschap, als 'klanklandschap' zou kunnen beschrijven. Deze imaginaire klankbeelden hebben de keuze van de geluiden en daarmee het karakter van de muziek mede beïnvloed. De geluiden in Tellurisch zijn aards en elementair. Ze roepen associaties op met boren, slijpen, schuren e.d. De keuze van de klankkleur werd vooral bepaald door de textuur, de materiële 'korreligheid', de 'huid' van de klank. Door de wijze van experimenteren ontstond in de overwegend ruisachtige klanken een hoge toonresonans. Bij samenvoeging versmelten deze klanken optimaal wanneer de resonanstonen dezelfde toonhoogte hebben, maar combinaties in octaaf-, kwint- en kwartverhoudingen leveren ook opmerkelijke klankkleuren op. Deze resonanties hebben bij de ordening van het materiaal een rol gespeeld."

"Vocalise 1994 hoort thuis in een reeks van composities die in eerste instantie vanuit de klankkleur zijn gedacht en die wat de ritmische verhoudingen betreft, gebaseerd zijn op eenzelfde, uit de Gulden Snede afgeleid schema van tijdproporties. Het doel van deze stukken is proefondervindelijk klankkleur en Gulden Snede met elkaar in overeenstemming te brengen. In Vocalise is de relatie tussen vocale toon en elektronische klank van belang. Het stuk heeft op twee manieren de invloed ondergaan van de menselijke stem. In het ene geval maakte ik gebruik van met de microfoon opgenomen stemmen, met name van enkele gezongen tonen en gesproken klanken van sopraan, alt en bariton. Deze zijn door de apparatuur op velerlei wijzen bewerkt en daardoor soms verregaand vervreemd geraakt van hun oorsprong. Ze hebben als het ware een elektronische gedaante aangenomen. In het andere geval heb ik bij het vormen van het elektronisch klankmateriaal de gezongen toon als voorbeeld genomen: er wordt iets hoorbaar wat op een vocaal lijkt (aa, ie, oe). Bij het samenstellen van de langere fragmenten speelde nog een andere relatie een rol, namelijk die tussen toonhoogte en klankkleur. Het is slechts een tendens in het stuk: bij gelijkblijvende toonhoogte wordt de klankkleur geordend. Bij gelijkblijvende klankkleur wordt de toonhoogte geordend."


Nathalie Boogers begon haar studie compositie in 1988 aan het Utrechts Conservatorium, eerst bij Henk Alkema en daarna bij Tristan Keuris. In 1993 vervolgde zij haar opleiding aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag bij Theo Loevendie en bij Diderik Haakma-Wagenaar, bij wie ze vorig jaar afstudeerde. Nathalie Boogers schrijft allerlei muziek, voor verschillende muziekgezelschappen, theater en film.

H (1998),
in een ziekenhuisbed in H , het hospitaal, wordt de dood gevreesd, bevochten en verwelkomd.
de beklemming van het vrezen horen we duidelijk in ‘s strijkers krakende stokken die een overdruk veroorzaken. de lucht lijkt te imploderen van spanning en is zo dik, dat je hem niet meer in kunt ademen.
de vechtlust komt langzaam boven drijven, heel natuurlijk, want de tijd dringt, er moet wat gedaan worden. als een rat in de val probeert de muziek zich een uitweg te raggen.
maar.....
de overgave wordt afgedwongen. berustend nestelt de muziek zich, eindelijk vrij, hoorbaar door de krachtige open akkoorden na de inzet van de hoge waarschuwingspiep van de hartbewaking.
dit alles vindt plaats onder het toeziend oog van de tijd, "jammer dan dat ze bang zijn, vechten, berusten. ik tik gewoon door."
Nathalie Boogers


Jo van den Booren werd in 1935 in Maastricht geboren. Hij studeerde daar trompet bij Huber Cardous en in Amsterdam bij Marius Komst. Op zeventienjarige leeftijd werd hij aangenomen als trompettist bij het Brabants Orkest. Compositielessen volgde hij onder meer bij Louis Toebosch, Ton de Leeuw, Kees van Baaren en in Basel bij Klaus Huber.Jo van den Booren stichtte samen met andere musici in Den Bosch de Stichting Resonans en het Resonans Koperquintet, beide voor uitvoering van hedendaagse muziek. Hij dirigeerde regelmatig ensembles uit het Brabants Orkest en stond als dirigent voor hetzelfde orkest met zijn eigen werk zoals zijn twee symfonieën, Souvenir en de eenacters Nu Noch en Huwelijksaanzoek.
In de jaren 1959 - 1965 werden diverse van zijn composities tijdens de Gaudeamus Muziekweken uitgevoerd. Sinds 1957 heeft Jo van den Booren ruim 100 werken gecomponeerd voor solo-instrumenten, kamermuziekensembles, koren, symfonieorkesten, harmonie- en fanfareorkesten en elektronica. Hij schreef ook komische opera’s en filmmuziek.
Een bijzonder groot succes was de uitvoering van zijn filmmuziek bij ‘La Passion de Jeanne d’Arc’ (1927) van Carl Th. Dreyer. Deze partituur werd in oktober 1985 door Het Brabants Orkest in première gebracht in de St. Janskathedraal in Den Bosch. Verdere uitvoeringen volgden op het Internationaal Filmgebeuren van Vlaanderen in Gent, in de Alte Oper te Frankfurt, tijdens het Brighton Festival en in Graz, Oostenrijk.
Bij Resonans is in oktober 1989 zijn Sonata for violin and piano in wereldpremière gegaan.
Tot zijn recentere werken behoren het Concert voor orgel en orkest (1991), geschreven voor de ingebruikneming van het orgel van het Muziekcentrum Frits Philips in Eindhoven. Verder het Fluitconcert (1991) en het Violon concerto no.1 (1992) voor viool en fanfare, in première gegaan tijdens het Wereld Muziek Concours 1993 in Kerkrade. Voor zijn hobokwartet Estremi ontving Jo van den Booren in 1968 de Visser Neerlandia Prijs. In 1989 kreeg hij voor zijn gehele oeuvre de Cultuurprijs van Noord-Brabant.

Meditazione I, II en III, per dodice strumenti
De drie Meditaziones zijn speciaal voor het Aquarius Ensemble geschreven en vormen samen een concertvullend programma. Dat er nu sprake is van een integrale uitvoering stemt Jo van den Booren erg gelukkig. Op deze manier krijgt het werk een (bijna Messiaense) lengte die overeenkomt met het autobiografische proces dat ten grondslag ligt aan deze compositie. Tot kort voor de uitvoering van vandaag heeft de componist nog overwogen om aan de drie Meditazionen andere media, zoals dia’s en geuren, toe te voegen; uiteindelijk heeft hij besloten de muziek voor zich te laten spreken. Wel is een omlijsting toegevoegd van delen van het in dezelfde periode ontstane Cyberphony Nr. 1 for loudspeakers (1994). Tijdens de Meditazione II zal een deel van deze elektronische compositie zelfs samenvloeien met de live muziek van het ensemble.
De drie Meditaziones, geschreven in de periode van 1990 tot 1996, zijn exemplarisch voor de ontwikkeling binnen het componeren van Jo van den Booren. De laatste jaren is zijn werk introverter van karakter geworden, het is meer geconcentreerd dan voorheen, meer vergeestelijkt. Jo van den Booren zegt zelf het volgende over deze drie composities:
Meditazione I (1990/94) ontleedt en ontrafelt een Mantra ‘tot op het bot’ en voert de aandacht langzaam op zachte melodische lijnen naar binnen, naar stillere regionen, achter het onrustige, altijd actieve denken. De laatste maten bevatten reeds elementen van het volgende deel.
Meditazione II (1994) is gebaseerd op de weerspiegeling van de eigenlijke meditatie, gespeeld door strijkkwartet. Er zijn twee soorten van reflecties: voorspelling en echo. Toch bewegen de lijnen zich quasi onafhankelijk van elkaar. Een aantal instrumenten is aan elkaar gekoppeld, zoals de hoorn - marimba, fluit/piccolo - piano rechterhand, vibrafoon - contrabas, basklarinet - piano linkerhand. Meditazione II is een resolute tocht door de tijd, mediterend over de spiegeling van klanken in de ruimte.
Meditazione III (1995/96) mediteert met golvende bewegingen, zoals de oceaan eindeloos golft en danst. De kosmos met eindeloze golven verschijnt en verdwijnt, zoals het bewustzijn zich beweegt in golven van gedachten, emoties zich uitdrukken in golven van vreugde, mededogen........ In Meditazione III tracht ik om klanken uit midi-instrumenten, via het surround-effect, te laten versmelten met het live-klinkend ensemble. De drie Meditaziones zijn als het ware een pelgrimstocht, waarbij innerlijke processen van bespiegeling optreden’


Pierre Boulez werd in Montbrison (Loire) geboren. Na aanvankelijk een jaar wiskunde te hebben gestudeerd, koos hij voor de muziek. De compositielessen, die Boulez naast zijn opleiding aan het conservatorium volgde, waren van grote betekenis voor zijn ontwikkeling. Vooral de kennismaking met de Tweede Weense School via René Leibowitch en de analyse-sessies bij Olivier Messiaen legden de basis voor Boulez’ componeren. Met Stockhausen kwam hij in de vijftiger jaren tot het totaal serialisme, een hermetische techniek waarvan hij zelf spoedig de beperkingen inzag. In Le Marteau sans Maître (1954) is er al meer ruimte voor de intuïtie. Vanaf 1977 was Pierre Boulez chef-dirigent van het door hem opgerichte Ensemble InterContemporaine. Tot 1992 was hij directeur van het Ircam, een instituut waar componisten, musici en wetenschappers samenwerken en onderzoek verrichten. Aan het Ircam werd onder meer de computer ontwikkeld die een belangrijke rol speelt in Repons, Boulez’ meesterwerk uit de jaren tachtig.

Anthemes I (1991). Deze vioolsolo, ook weer van ongeveer 7 minuten, is één van de miniaturen die meer dan dertig prominente componisten schreven voor de negentigste verjaardag van Alfred Schlee, de man die jarenlang het gezicht bepaalde van Universal Edition. Irvine Arditti bracht het werk op 18 november 1991 in première. Boulez is voornemens dit solowerk uit te breiden tot een omvangrijker stuk.


Kim Bowman
Na de pauze staat er een wereldpremière op het programma van de Brabantse componist Kim Bowman. De tien minuten durende compositie voor soloviool The Violin (1996) is speciaal voor Robert Szreder geschreven. In tegenstelling tot de vier overige werken op het programma is Kim Bowman wars van grote structuren. Hij zegt hierover het volgende: ‘Mijn muziek probeer ik tot de zinnen, de lust, te laten spreken. Het is hedonistische muziek. Mijn werk komt tot stand als in een soort jeugdige droom. Een goed voorbeeld daarvan is de Symphony. Daarin ga ik met het orkest om als een kleurenpalet waarop naar hartelust te mengen valt........ Ik houd niet van doorwerking, ik haat daarom de sonate. Ik zie voor elk stuk weer een fantasierijke reis door de ideeën die ik gegenereerd heb (weer die jongensdroom) en bekommer mij niet zozeer om verbanden en evenwicht’.
Die jongensdroom is ook terug te vinden in The Violin. Tijdens het componeren kwamen er rond de thema’s lucht-water-zand-vuur allerlei beelden op, variërend van de spelende violist hoog op een stapel stoelen, in een zwembroek in een groot aquarium, met blote voeten in een berg zand en verdwijnend onder een grote stoffen tent. Bijgaande schetsen zijn tijdens het wordingsproces door Kim Bowman in zijn ‘dagboek’ genoteerd. Gelukkig komt Robert Szreder er goed af: hij hoeft ‘slechts’ in zijn gewone pak een zeer moeilijke muzikale jongensdroom te verwezenlijken.


George Brecht
Water Yam
(1959-62) In deze Fluxus events wil Brecht het alledaagse tot kunst verheffen. Daarmee plaatst hij vraagtekens bij burgerlijke waarden.


Willem Breuker schreef in 1992 een werk voor hobo, sopraansaxofoon en orkest, dat hij opdroeg aan, en de naam gaf van, de Nederlandse hoboïst Han de Vries (1992).


Ludger Brümmer en Silke Braemer (video)
Deze audiovisuele compositie Le temps s’ouvre (1998/99), is gebaseerd op de vergelijkbaarheid van muzikale, choreografische en filmische parameters: door de doelmatige tegenstelling van choreografische uitdrukkingsvormen met digitaal gegenereerde bewegings en klankelementen, ontstaan waarnemingsruimten die aan de ene kant door vergelijkbaarheid en overeenstemming en aan de andere kant door spanning worden gekenmerkt.
Het artistieke concept baseert zich op deze tegenstelling. De inhoud van het proces van de beeldcompositie bestaat erin, de spanning tussen met gebruikelijke middelen (video) gemaakte en met digitaal gegenereerde en bewerkte werkelijkheden en bewegingskwaliteiten na te gaan en de verschillende waarnemingsniveaus op elkaar te laten werken.
Lichaamstaal, beweging en dans hebben een sleutelfunctie. Deze functie berust op de karakteristiek van de beweging en als een abstracte, non-verbale tekencode en een moreel emotionele betekenisdrager. De neutraliteit van de animatie bereikt een interpretatie door het sterk expressieve karakter van zich bewegende menselijke lichamen en vice versa. Daardoor ontwikkelen zich aan de ene kant momenten van samenspel, gelijkheid en overeenkomst, waarbij de bewegingskwaliteit van de twee elementen over en weer wordt versterkt. Aan de andere kant heerst er een groot verschil tussen beeldtaal en bewegingskwaliteit.


Hans Cafmeyer is voor de November Music opdracht niet aan zijn proefstuk toe: hij schreef reeds een prelude voor piano solo, gebruik makende van toevalsgewijs geselecteerde noten uit de 48 preludes van het Wohltemperiertes Klavier.
Voor dit opdrachtwerk Telaio (1999) (weef-getouw) put hij uit vier suites van Bach voor cello om het horizontale materiaal te verweven met verticale structuren van Donatoni. De bezetting varieert van solo tot septet.


Cornelius Cardew
The Great Learning, §6 (1969)
Cardew's sleutelwerk werd geschreven voor het 'Scratch Orchestra'. Over de machtsverhoudingen tussen muzikanten in ensembles, waarbij geen centraal leiderschap mogelijk is.


Augustín Charles werd geboren in Manresa. Hij kreeg zijn opleiding bij Sardi en Soler en volgde ook lessen bij Halffter, Guinjoan en in Italië bij Nono en Donatoni. Hij heeft in Spanje belangrijke prijzen gewonnen zoals de Prijs Reina Sofia en de Prijs SGAE-Sociedad General de Autores y Editores. Zijn oeuvre is reeds omvangrijk.

Het Divertimento para ocho violonchelos (1994) opgedragen aan Elias Arizcuren en Conjunto Ibérico won in 1993 de Eerste Prijs Francesc Civil. Dit octet is gebaseerd op Particella voor cellosolo, omgewerkt voor de timbres en de grote mogelijkheden van het ensemble. Het gaat uit van een muzikale kern in het begin van het werk; deze kern vormt de spil waaromheen het hele stuk zich ontwikkelt.


Aldo Clementi is geboren in 1925 te Catania (Sicilië). Hij studeerde compositie bij Alfredo Sangiorgi (zelf een leerling van Arnold Schönberg), daarna in Rome bij Goffredo Petrassi. Zijn kennismaking met Bruno Maderna betekende een keerpunt in zijn muzikale denken:
"Ik denk dat mijn belangrijkste werken zijn ontstaan tussen 1956 en nu, en in het bijzonder na 1961. Tot 1959 werkte ik aan korte of lange stucturen, waar versnellings- en vertragingsmodellen aan ten grondslag lagen, om zo verschillende zones van dichtheid en spanning te creëren. Vanaf 1961 begonnen zich nieuwe ideeën te ontwikkelen, vooral beïnvloed door informele abstractie in de schilderkunst. De noodzaak om het horen van individuele intervallen of enig ander detail te voorkomen, en om elke articulatie uit te wissen, leidde tot een soort statische aandacht voor materiaal. [...] Dit alles kan slechts worden verkregen door een extreem dicht contrapunt, rondom een kluster die een panchromatisch continuum verschaft, waardoor de perceptie van individuele bewegingen teniet wordt gedaan. De stemmen worden hiermee gedegradeerd tot de beschamende rol van onhoorbare lijkbleke micro-organismen."
Aldo Clementi doceerde van 1971 tot 1992 muziektheorie aan de universiteit van Bologna. Hij is reeds jaren woonachtig in Rome.
In Nederland besteedt het Ives Ensemble als geen ander regelmatig aandacht aan zijn muziek. Volgend seizoen wordt van het Ives Ensemble een CD uitgebracht met uitsluitend werken van Aldo Clementi, waaronder ook twee composities die hij in opdracht van het ensemble schreef, te weten ...im Himmelreich en Veni, Creator... .

Madrigale, per pianoforte a quattro mani e due strumenti registrati (1979) is een achtstemmige canon voor geprepareerde piano vierhandig. De toonhoogten die het canonthema vormen zijn afgeleid van de namen van de pianisten aan wie het werk is opgedragen: pAtrizio CErronE & GuiDo zACCAGnini.
De pianisten vangen het werk in een zo snel mogelijk tempo aan en vertragen 'onmerkbaar' tot het eind. Om voldoende langzaam te eindigen wordt de compositie een aantal malen herhaald. Ten einde de gelijkmatigheid van de vertraging te garanderen, worden de pianisten geleid door een band met daarop een vooraf opgenomen rallentando voor Glockenspiel en vibrafoon, dat op zijn beurt ook een canon is.


Op het grensvlak van de gecomponeerde en geïmproviseerde muziek zijn enkele mensen werkzaam die volstrekt eigenzinnig werk produceren en er zelf onderdeel van zijn. Zo schreef Luc Houtkamp een interactief programma waarbij de computer een spel aangaat met de saxofonist en daarbij interactief een vleugel aanstuurt. Gitarist Wiel Conen werkt intensief met een LIve SAmpler (LiSa), een in de STudio voor Elektro-Instrumentale Muziek (steim) ontwikkeld programma dat geluidsfragmenten live sampled en manipuleert. Tenslotte experimenteert Gert-Jan Prins met een opstelling waarmee hij ruisklanken met een enorme variëteit kan voortbrengen. Dit is het basismateriaal voor zijn improvisaties. Misha Mengelberg tenslotte treedt op als primarius, de muzikale factor die samenhang aanbrengt, afwisselt, verbindt, verbreekt…
In de Muziekcentrumproductie 'Compost (1999) spelen de vier improvisatoren kamermuziek. Aan de hand van een uitgeschreven partituur -lees par-cours- van Wiel Conen en een begeleidende klok krijgt een vooralsnog onbekend stuk gaandeweg inhoud.
Na de pauze volgt de grote pendant hiervan:
'The seeds are planted'


Claude A. Coppens
...a Costly Noise (1998)

VOLGENDE ETAPPE
van de
VEROVERING DER MACHT
in onze muzikale consumptiemaatschappij

HET PROTEST
zal vanaf nu gekanaliseerd, geofficialiseerd, en
GERECUPEREERD worden door het Systeem.

HET PROTEST
zal zo AANVAARD worden door het welwillende publiek
dat op een"VRIJE" MARKT
vrij een goed geweten zal kunnen bekomen,
eindelijk getarifeerd, zelfs aan verminderde prijs!

Deze recuperatie, gerationaliseerd, gerantsoeneerd,
laat toe om aan een beredeneerde en redelijke prijs
de HANDLEGGING op de artistieke creatie door
de neo-kapitalistische, neo-liberale machten
en de MANIPULATIE van het culturele gebeuren te verbreiden.

Deze recuperatie laat zo toe om, zonder kosten,
DE TWIJFEL, DE KRITIEK, DE SUBVERSIE
te beperken of onschadelijk te maken.

HET ENGAGEMENT IS ZINLOOS WANNEER
HET GEINSTITUTIONALISEERD IS!


Frank Crijns studeerde compositie aan het Rotterdams Conservatorium bij Peter Jan Wagemans. Hij schreef ensemblewerken voor onder andere De Ereprijs, Het Nederlands Balletorkest en het Basho Ensemble. Ook schreef hij een aantal werken voor kleine bezetting waaronder speciale opdrachten voor Trio Nu, het Syrinx Saxofoon kwartet en Attacca.

Shift Four (1991) is oorspronkelijk geschreven voor piano en twee slagwerkers. Het is bewerkt voor de vier slagwerkers van Attacca in 1994. Frank Crijns zegt zelf het volgende over dit werk: ‘Shift betekent onder andere veranderen, verleggen, verschuiven, losmaken. Vanaf de opening van het stuk met twee slagwerkers (vooral bekkens en trommels) verandert Shift op het einde naar vier slagwerkers (vooral vibrafoon, xylofoon en twee maal marimba). Van een open sferisch begin naar een dichte gelaagde textuur op het eind, lagen die verschuiven, zich losmaken en weer samenkomen. Polyritmiek waarin tempo ( is hier ook virtuositeit) en dynamiek (is hier ook samenspel) een essentiële rol vervullen.


Koen Dejonghe:
Jace - An uncalled Answer (1998). 'Misschien betekent dit stuk wel een keerpunt in mijn compositorische carrière. Het grootste probleem voor een academisch geschoolde componist is om alles los te kunnen laten en meer intuïtief te werk te gaan. Dat heb ik hier geprobeerd.
Ik wilde iets krachtigs maken. De Staat is muziek met een sterke persoonlijke inhoud en gemaakt met veel vakkennis. Eigenlijk had ik zin de cd nog veel vaker te draaien, maar dat heb ik bewust niet gedaan. Ik wilde me niet vastpinnen op een stijl of anti-stijl. Je wordt gemakkelijk beïnvloed. Mijn stuk is op twee tegengestelde elementen gebaseerd: het opent met een snel gedeelte dat een slag op uw kop geeft. Het andere is een lyrisch gegeven met een trage pulse, meer contemplatief. Een banaal contrast dat al eeuwen wordt toegepast maar nog altijd werkt. Naar het slot ontstaat een snelle repetitieve passage die in een totale chaos ontaardt. Het werkelijke slot is een dalende toonladder die al niente, in het niets, eindigt. Als een vraagteken. Ik wil het publiek de ruimte geven om een eigen gevoel aan de muziek te koppelen. Mijn stuk heet Jace met als ondertitel 'een ongevraagd antwoord'. Elke artiest die méér wil dan puur consumptieve kunst maken, komt automatisch terecht bij de vraag wat zijn muziek maatschappelijk betekent. En hoe zijn ideale maatschappij eruit ziet. Het vervelende is dat kunstenaars zelden om hun mening gevraagd wordt. Ik geef dus een antwoord op een vraag die mij nooit gesteld is. Je weet dat mensen zodra ze de concertzaal verlaten weer ruzie maken over een parkeerplaats, maar ik hoop dat ik ze heel eventjes heb wakker geschud. Daarna gaat het gewone leven weer verder.'


James Dillon werd in 1950 in Glasgow geboren. Hij studeerde muziek, akoestiek en taalwetenschappen in Londen. Als componist is hij autodidact. In het begin van de jaren tachtig maakte hij naam doordat verscheidene vooraanstaande Britse musici zich voor zijn werk inzetten. Zo bracht het Arditti Kwartet in 1983 zijn Eerste Strijkkwartet in première. Dillon is een veeleisend componist, wiens muziek wordt gekenmerkt door zowel een strenge organisatie als een instrumentale virtuositeit.

Del Cuarto Elemento (1988). Dit circa 8 minuten durende stuk, dat speciaal voor Irvine Arditti is geschreven, gaat over het onderscheid tussen het dierlijk bestaan op aarde en het bestaan in water. Dillon zegt hierover: ‘Het essentiële verschil is er een van ‘vertoeven op’ een oppervlakte in tegenstelling tot ‘omhuld’ zijn binnen een volume. In de loop van het eendelige stuk maakt de in een web van constante flux gevangen activiteit een geleidelijke verschuiving door van overwegend oppervlaktemateriaal naar overwegend volumemateriaal.’


Hein van Dijk studeerde compositie bij Daan Manneke aan het Sweelinck Conservatorium, koordirectie bij Frans Moonen aan het Koninklijk Conservatorium en fagot bij Guus Dral en John Mostard aan het Rotterdams Conservatorium. Hij was lid van het Rotterdams Filharmonisch Orkest, het Fries Orkest en het Utrechts Symfonie Orkest. Tegenwoordig is hij fagottist en contrafagottist bij het Nederlands Filharmonisch Orkest. Zijn compositorische catalogus omvat voornamelijk kamermuziek, in het bijzonder voor blazers, en korale werken.

Not a Dutch conversation (1995-96) is een muzikale conversatie tussen verschillende groepen fluiten. Deze conversatie heeft regelmatig de neiging enigszins agressief te worden, is soms vriendelijk, wordt veel onderbroken, is vaak opgewonden en kent slechts enkele momenten van rust en eensgezindheid. Er wordt veel langs en door elkaar heen gesproken en een zekere nervositeit en opgewondenheid overheerst. Er zijn partijen die belangrijk lijken in de conversatie, maar in feite telkens hetzelfde liedje zingen, andere partijen lijken ondergeschikt te zijn maar vertellen, hoewel op de achtergrond, hun eigen, niet oninteressante verhaal. De conversatie eindigt met een vraagteken.De muzikale structuur is een soort variatievorm, waarbij het thema van vier noten, o.a. uitgerekt en ingekrompen, versneld en verlangzaamd wordt, terwijl tegelijkertijd verschillende muzikale stijlen, die de betreffende gemoedstoestand van de conversatie weergeven, de revue passeren. Het stuk is in 1995-1996 ontstaan en is aan Het Nederlands Fluitorkest opgedragen.


Joe Duddell was een student van Steve Martland tot hij afgelopen zomer afstudeerde aan de Royal Academy of Music.

Zijn lied Computation (1999) is gebaseerd op een vreemde metafysische tekst van de dichter John Donne, een tijdgenoot van Henry Purcell. Net als veel stukken van Purcell is dit gecomponeerd op basis van een basso ostinato. Computation was een van de werken waarmee Joe Duddell afstudeerde, en aangezien de geschiedenis zichzelf lijkt te herhalen, gaven zijn examinatoren hem net als alle andere grote componisten een erg laag cijfer voor zijn inspanningen.

The Computation

For the first twenty years, since yesterday,
I scarce believed, thou couldst be gone away
,
For forty more, I fed on favours past,
And forty on hopes, that thou wouldst, they might last.
Tears drowned one hundred, and sighs blew out two,
A thousand, I did neigther think nor do,
Or not divide, all being one thought of you;
Or in a thousand more forgot that too.
Yet call this not long life; but think that I Am, by being dead, immortal; can ghosts die?


Hans van Eck ontving zijn opleiding elektronische muziek aan het Instituut voor Sonologie bij Jaap Vink. Daarnaast studeerde hij Musicologie aan de Universiteit van Amsterdam onder andere bij Ton de Leeuw, een studie die hij in 1985 cum laude afsloot. Daarnaast kreeg hij compositielessen van Daan Manneke.
Sinds 1976 componeert van Eck voor diverse bezettingen, al dan niet in combinatie met elektronische klanken. Zijn muziek is ondermeer gespeeld in De IJsbreker, Het Stedelijk Museum en Muziekcentrum Vredenburg, en is meerdere malen door de VPRO en de Concertzender uitgezonden. Opdrachten ontving hij van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst en de Kunstraad Amsterdam. Hans van Eck is mede-oprichter van het Schreck-Ensemble voor live-elektronische muziek.

Dansiare (1998) is gebaseerd op een speciale ordening van de intervallen, geïnspireerd door de klassiek-Griekse muziektheorie. Ik heb die onderdelen gekozen, die in het westen geen vervolg heeft gekregen: die van de 1/4 - tonen en harmonische tetrachorden; de oudste verdeling van het toonmateriaal.
Het stuk kent een vaste lay-out van disjuncte tetrachorden, die ieder verdeeld kunnen worden in:
* een grote terts en een kleine secunde
* een kleine terts en een grote secunde
Van deze tetrachorden, die in deze oervorm tot pentatonische schalen zouden leiden, wordt er steeds een interval gesplitst:
* de grote terts in een 1/4 toon en een 3/4 toon, of in 2 grote secundes, en de kleine secunde in twee 1/4 tonen.
* de kleine terts in een grote en een kleine secunde, de grote secunde in twee kleine secundes.
Zodoende kunnen alle tetrachorden op verschillende manieren worden ingevuld. Ik heb steeds voor twee contrasterende mogelijkheden gekozen, waarbij ik gestreefd heb naar een symmetrische ordening met de spiegelas gelegen op de bes. Het spirituele idee is om een universum te creëren, die de musici ontdekken en exploreren.
Het werk Dansiare is gebaseerd op twee ritmische gebaren, die geconfronteerd worden in de vorm van een dialoog. Dansiare is vulgair Latijn voor dansen. De twee ritmische gebaren:
* agressief additief (voornamelijk door het grote ensemble gespeeld),
* lyrisch divisief (vooral solistisch door de klarinet gespeeld),
ondersteunen twee manieren,
* mannelijk - vrouwelijk,
waarop dansend een rituele betekenis aan muziek kan worden gegeven. Een overkoepelende grote triool dient als deze tegenstelling overstijgende hogere ordening. Het geheel heeft een ritueel karakter. Hans van Eck


Margriet Ehlen studeerde compositie, schoolmuziek, koordirectie en piano. Belangrijkste docenten in compositie waren Willem de Vries Robbé en Robert Heppener. Zij is als componist bekend in festivals in Nederland, Engeland, Rusland en Alaska. In haar visie is muziek de onderliggende dimensie van de tekst, die niet alleen door de componist maar ook door de uitvoerende wordt blootgelegd. Zij heeft verschillende composities op haar naam staan die zijn gebaseerd op oude teksten en muziek, bijvoorbeeld Graffitto (voor klavecimbel) en Euridyce (voor sopraan en fluitkwartet).

Antifoon (1996) is geïnspireerd op de antifoon O Quam mirabilis van de middeleeuwse mystica Hildegard von Bingen (1098-1179). Deze antifoon, waarvan Hildegard zowel tekst als muziek schreef, is een mystieke aanschouwing van het Al-wetende hart van de Godheid, die zijn schepping ziet samengebald in het gelaat en de gestalte van de mens. Het hemelse visioen van Hildegard vormt, volledig geciteerd, het uitgangspunt van mijn compositie. Dit statische gegeven heb ik doorsneden met commentaar van de feministe Anna Bijns (1493-1575). In haar rederijkers-refreinen zet Anna strijdbare, maatschappij-kritische scheldkannonnades neer. Ik heb gekozen voor een van haar laatste refreinen, ‘O ongenadige dood, bloedgierige beeste!’, die de stokregel draagt: ‘O dood, hoe bitter is uw gedinken!’. Op deze wijze krijgt mijn ‘Antifoon’ gestalte, in beurtzang tussen twee sterke middeleeuwse vrouwen. Het visioen van het liefdevolle, alwetende hart van God wordt zeven keer gebroken door de pijn en bitterheid van de dood. Tekst en muziek van Hildegard zijn intact gebleven zoals ze 850 jaar geleden genoteerd werden, ritmisch zeer vrij, vloeiend, fantasievol. Het gedicht van Anna heb ik voorzien van een muzikale laag: vaste notatie, maar ook met improvisatiemogelijkheden en performance-acts. Deze muziek is te beschouwen als commentaar in de tijd, 425 jaar later gecomponeerd in retrospectief. Met beide vrouwen, Hildegard en Anna, heb ik mij volledig geïdentificeerd.


Brian Ferneyhough werd in 1943 in Coventry (Engeland) geboren. Hij studeerde van 1963 tot 1968 aan de Royal Academy of Music in London bij Lennox Berkeley. Daarna zette hij zijn studies voort bij Ton de Leeuw in Amsterdam en bij Klaus Huber in Bazel. In 1973 volgde hij Huber naar de Musikhochschule in Freiburg waar hij later tot leraar compositie benoemd werd en het is in die stad dat Ferneyhough zijn reputatie als docent vergaarde. Na een korte verbintenis aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag in 1986 doceert hij momenteel in San Diego. Ferneyhough is een typisch theoretische componist. Zijn uitermate complexe muziek is de concrete uitwerking van een intellectueel denken, dat zijn oorsprong vindt in het serialisme van de jaren ‘50-’60 en in het streven muziek te maken met een grote dichtheid aan klanken als basis voor een radicale expressie.

Intermedio alla ciaccona (1986). Zeven en een halve minuut duurt deze miniatuur voor viool solo uit 1986. Het is het voorlaatste deel van het zevendelige Carceri d’Invenzione dat is gebaseerd op de gelijknamige etsen van Piranesi. In dit deel vindt een nadere overweging plaats van de overige delen van de cyclus.


Luc Ferrari (Autobiografie Nr. 15)
Luc Ferrari werd geboren in 1929 te Parijs. Reeds deze eerste zin verbaast hem; 1929 ?
Hij heeft een hele reeks autobiografieën geschreven waarin hij de jaartallen vervalste. Schrijven maakt hem krankzinnig, zoiets moet je niet van hem verlangen. En omdat hij het niet aandurfde zich jonger te maken, maakte hij zich ouder. Vandaar dat er een aantal valse data in omloop zijn, iets wat hij destijds leuk vond. Nu vindt hij dit veel minder leuk!
Dan, geboren te Parijs. Hij denkt na: 'in Parijs geboren zijn!'
Hij vraagt zich af wat er van hem geworden zou zijn als hij in het kleine Corsicaanse dorp van zijn vader geboren was.
Hij vraagt zich af wat er van hem geworden zou zijn als hij in Marseille, de stad van zijn moeder, geboren was. Hij vraagt zich af wat er van hem geworden zou zijn als hij in Italië, het land van zijn voorouders, geboren was.
Op al deze vragen heeft hij geen antwoord.

Symphonie Déchirée (1994/98)
Quattre fennes hollandaises (tape) (1995)
La Remontée du village (tape) (1990)

Interview met Luc Ferrari n.a.v. bovenstaande composities:
"In uw werkenlijst staan veel composities die zijn geïnspireerd op allerlei buitenmuzikale ideeën. Geen landschappen maar politiek, seksualiteit, maatschappij,...
Stond in de jaren 70 iedereen op de barricades?"
"Ik was zeker niet de enige. Voor mezelf kan ik alleen maar zeggen dat wat me interesseert in het scheppen, de dialoog is tussen het abstracte en het concrete. De muziek uit de naoorlogse jaren was a-sentimenteel en had geen sociale verwijzingen. Op een bepaald moment had ik daar genoeg van: ik voelde de extreme noodzaak om terug te keren naar het concrete. Daarom nam ik geluiden op en verwees ik daarmee naar de natuur en de concrete dingen van het leven. Men kan zeggen dat ik in de jaren '60 min of meer een 'nouveau realiste' was, die rondsnuffelde in de vuilnisbakken zoals Armand, of in de leegte zoals Yves Klein. Ik voel me meer verwant met hen dan met structuralisten van de jaren '50 zoals Boulez. Uiteindelijk wilde ik zien hoe je in de maatschappij om kunt gaan met de rede. Hoe verhoudt de werkelijkheid zich tot de schijn. Het spel tussen waarheid en leugen."
"Zoals in La remontée du village ?"
"In La Remontée was ik gefascineerd door de klankschoonheid van het Italiaanse dorpje Ventimiglia. Vooral de atmosfeer tijdens de siesta, zo rond twee uur 's middags. Beneden is de nieuwe stad die niet erg interessant is, maar het oude Ventimiglia is een prachtig oud Italiaans dorpje, met straatjes en pleintjes. Ik ben met een bandopnemer naar het dorpsplein gegaan en naar waar het dorp eindigt: de stadspoort die je doet uitkomen in de natuur. Dat noemde ik dus La remontée du village. Ik heb dat wat ik vertelde op de band allemaal gewist en slechts de atmosfeer van het dorp behouden, de 'remontée'. Er is dus de waarheid, die het natuurlijke geluid is van het bezoek aan het dorp, en dan is er de leugen: datgene wat ik eruit weggenomen heb. Ik heb gespeeld met wat ik had verborgen. En dat heeft me er ook toe gebracht in het tijdelijke verloop anachronismen te introduceren. Op dat moment ontstaat er een perversie van de werkelijkheid. Interessant daarbij is hoe de vreemde elementen niet als dusdanig worden waargenomen; het worden kleine 'touches d'irréalité' in een herkenbare werkelijkheid."
"Maar naast de realistische geluiden is er ook gecomponeerde muziek?"
"Dat is de leugen. Ik heb fragmenten geïntroduceerd van mijn originele monoloog, maar helemaal vervormd, onverstaanbaar. Ik wilde niet dat het leek op iemand die praat, zoals een commentator, maar op een verborgen personage, een personage dat zich onthult, zoals bij het ontwikkelen van een foto."
"En de vier Hollandse vrouwen?"
"Les 4 femmes hollandaises" was gemaakt voor een radio-uitzending en is oorspronkelijk een portret van vier vrouwen : een schilderes, een schrijfster, een actrice en een regisseuse. Ik versta geen Nederlands, maar dat was ook niet belangrijk: ik heb hen gewoon over zichzelf laten vertellen. Zo kan ook het portret zichzelf zijn."
"Een engagement van een andere orde: de films over muzikale collega's."
"Met "Les Grandes Répétitions" heb ik in 1965/66 een vijfdelige reeks filmportretten over muzikanten gemaakt. Het zijn niet alleen historische documenten maar ik denk dat het de eerste keer was dat er in Frankrijk hedendaagse muziek op het televisiescherm werd vertoond. Eén van die films was Quand un homme consacre sa vie a la musique, een portret van de beroemde Duitse dirigent, componist en voorvechter van de moderne muziek, Hermann Scherchen (1891-1966)."
"Is uw 'realisme', uw engagement in de loop der jaren veranderd?"
"Ik schrijf nu vanuit een diepe twijfel. Ik voel het als een verinnerlijking van het realisme door te schrijven over intimiteit en persoonlijke ervaringen en relaties."
"Een realistische symfonie over een verscheurde twijfel?"
"De Symphonie Déchirée is een soort balans tussen realisme en abstractie, tussen impulsieve en formele beweging. Het is een suite met 8 delen, voor 17 instrumenten en 'sons mémorisées'. Het eerste deel, Pénétration Harmonique, gaat over het idee dat slechts de penetratie de complexiteit der dingen kan ontsluieren. Zonder het binnendringen in de complexiteit van de dingen, zouden op slag alle filosofische verhalen, alle kunstwerken, alle geschiedenissen instorten. Natuurlijk zou de gehele seksualiteit opnieuw in vraag moeten gesteld worden.
Het Jeu des objects (het tweede deel) is een essentieel formele compositie waarin klank (een sonoor object) en stilte voorgesteld worden als personages. Die stilte is geen verlenging van het object, maar speelt een 'sonore' rol op hetzelfde niveau als de klank, als stil muzikaal object! De sonore objecten worden gecombineerd, vullen elkaar aan, of verstoren elkaar. Op die manier komt een paradoxale en repetitieve vorm naar voren, zonder het fatale beeld van de herhaling, maar eerder dat van een gevaarlijke toekomst, waarin de objecten soms bekend zijn, soms berucht. Dualité (derde deel) bestaat uit twee opeengestapelde monologen, zoals twee personages die tegelijkertijd over verschillende dingen praten. Het is het verlangen te weten of twee incoherente redes zich onderling kunnen verstaan, wat de originaliteit zou uitmaken van een muzikaal discours in vergelijking met het woord. Indien Dualité een soort schaamte kan opwekken, zinspeelt Parole déchirée (vierde deel) op het sentiment, de emoties. Door het gebruik van opnames zoek ik naar de 'tussenruimte', datgene wat tussen de woorden, tussen de klanken, of tussen de gebaren is en wat een verborgen relatie heeft met de intimiteit. Na het Jeu de Timbre (vijfde deel), een abstracte afwisseling die noodzakelijk is voor het evenwicht van de hele suite, komt het realistische Jeu des reflets (deel 6).
Zoals de titel aanduidt, gaat het over weerspiegelingen, de weerkaatsingen van de zon op het wateroppervlak, gezien van onderen. Er zijn twee sequenties: één ongearticuleerd en chaotisch, de andere golvend en morbid-harmonisch. Les cloches de Huddersfield (deel 7) is een compositie die ontstond door mijn jeugdherinneringen aan de klokken van Blandy-les-Tours (ik was 12 jaar oud), waarschijnlijk een van mijn eerste ontroeringen. Het laatste deel, Déchirure, is tegelijkertijd het einde en het initiatief van deze symfonie, het misschien wel geweldadige 'scheurpunt' als het ware. Als ik afga op mijn gevoel, zou ik zeggen dat ik tezelfdertijd een groot verlangen tot leven en een woede tegenover de barbarij ervaar. Revolte, woede, plezier, zachtheid,... Welke bittere balans, welk verlies van evenwicht met het risico in de wanhoop te vervallen. Daarin ben ik verscheurd. Muzikaal wordt dit vertolkt door zich tot groot geweld te laten verleiden, tot een grote woede met het risico dat er geen esthetische kwaliteit meer is, door de ontwikkelingen die zich zouden kunnen installeren te onderbreken. En dan ebt de woede weg. Door zich te laten verleiden tot grote zachtheden, zelfs zoetigheden, maar die slechts grimassen kunnen worden.
En uiteindelijk, door deze grote symfonie zonder einde te laten"
(gebaseerd op gesprekken van Luk Vaes met Luc Ferrari en op teksten over zijn werken)

Unheimlich schön (1985), musique concrète, gerealiseerd in de studio van de Südwestfunk Baden-Baden
Stem: Ilse Lau
'Comment respire une jeune femme qui pense à autre chose'.
'Hoe ademt een jonge vrouw die aan iets anders denkt'.


Jason Forsythe speelt trombone en is componist en arrangeur. Hij speelt sinds 1980 regelmatig in allerlei jazz, rock, pop en wereldmuziek groepen in zijn woonplaats New York en over de gehele wereld. Zijn composities zijn gespeeld door Slide Hampton’s World of Trombones. Verder heeft hij opgetreden met het Toshiko Akiyoshi Jazz Orchestra, Charlie Persip Supersound, het Mel Lewis Orchestra en de Illenois Jacquet Big Band.

De compositie Sanctity is een spiritual waarbij je je het beste een oude vrouw voor ogen kunt halen op een veranda in een schommelstoel in een van de Zuidelijke Staten van de V.S.


Ron Ford
Cross
(1992) "Toen John Cage in Den Haag was, vroeg een student hem waarom hij in zijn latere werken zo vertrouwde op chronometers om controle te verkrijgen op het tijdsverloop. Cage wenste dat het niet noodzakelijk was, maar kende geen andere manier om met het element tijd te werken. Cross is een poging om met het probleem van de tijd om te gaan door maximale flexibiliteit toe te laten zonder in improvisatie te vervallen. Zeven spelers worden samen gebracht als een eenheid, terwijl iedere uitvoerder zijn/haar eigen timing heeft. De exacte lengte van de noten en de pauzes wordt door de individuele spelers bepaald. Voor Cross zijn er slechts individuele partijen. Elke uitvoering is dus een ander gevolg van 7 partijen."


Paul Frankhuyzen (Componist/arrangeur Copernicuslaan 165, 5223 ED 's-Hertogenbosch Nederland, Tel: 073-6214593 Fax: 073-6140227) is geboren in Nederland in 1956 en heeft aan het instituut van Sonologie gestudeerd in de volgende vakken; Analoge Studio Technique bij J. Vink Sound Signal Processinen Psychoacoustics bij Drs. S.Tempelaars. Daarnaast heeft hij de colleges systematiek van de filmmuziekgeschiedenis gevolgd bij Robert van de Lek aan de Universiteit van Amsterdam. Vervolgens heeft hij compositie gestudeerd bij Kees Schoonenbeek, Daan Manneke en Alexandru Hrisanide aan het Tilburgs conservatorium. In 1995 heeft hij hiervoor zijn diploma behaald. Verder heeft hij ensembleleiding gedaan en orkestdirectie (als hospitant) bij Jac van de Steen. Zijn werk wordt zowel in binnenland als buitenland uitgevoerd. De partituren van Paul zijn in te zien bij het RIM (repertoire informatiecentrum muziek) adres: Drift 23, 3512 BR Utrecht tel 030-2340000
Hieronder enkele uitspraken van de componist.
* In mijn werk ga ik vaak uit van een verhalend karakter. Waarin ruimte open blijft voor de ervaring en niet alles wordt ingevuld.
* Een ander uitgangspunt is het proces en de cyclus werking. Gelijktijdig spelen cyclus meerdere lagen af. Dat laat ik niet altijd horen maar het is toch aanwezig in het proces. Zoiets als een vogel in de lucht die op meerdere luchtlagen kan vliegen wat pas waarneembaar is als hij wisselt; de beweging in de beweging. Een vogel laat niet zien dat hij kan vliegen maar laat zien dat er verschillende luchtlagen zijn.
* Ik vind het heel belangrijk dat de musicus een relatie met de muziek aangaat. Een componist levert een partituur af. De musicus gaat daar zowel technisch als gevoelsmatig op in. Het roept iets op en brengt hem in een bepaalde gemoedstoestand (proces) van het totale gebeuren. In wezen worden de noten dan niet vanaf het blad gespeeld maar vanuit de musicus.
* Muziek geeft een hoeveelheid informatie mee geladenheid. De luisteraar luistert met zijn eigen lading. Muziek spreekt het sentiment in ons aan. Het sentiment van nu wordt door de commercie vaak nu tot vals sentiment gemaakt.
* Ik maak vaak gebruik van het steeds herhalen van het muzikale gegeven, waarbij die ieder keer als een nieuw gezichtspunt in de ruimte is, een nieuwe visie. De geschiedenis wordt steeds herschreven maar de luchtlagen blijven steeds aanwezig. Een landschap blijft aanwezig ook al is er een Bijlmermeer gebouwd het blijft hetzelfde punt in de ruimte. (p.f.)

Hier onder enkele van zijn werken:
Kaleidoscoop op gedichten van Ester Jansma, voor geluidstape en stem
Verdwenen Aarde, voor koor en percussie instrumenten
The opening, duet voor sopraan en altblokfluit
Combined play, voor fluit en hobo
Shell, voor fluit en klarinet
Duecento, voor strijkkwartet
Annevoie, voor blokfluit en percussie instrumenten
Zappen Zapp, voor blaasinstrumenten, elektrisch gitaar, contrabas en ritmesectie
Handmade by the people of, voor twee piano's (ook voor piano solo vierhandig)
La Luna, trio voor sopraan, (alt)saxofoon en contrabas (tekst Garcia Frederico Lorca (uit Bodas de Sangre)
Yaku Eda, voor klein ensemble:
Eda Samazama, trio voor viool, (alt) saxofoon en piano
Eventail de Mademoiselle..., voor alt saxofoon
Een grote weide, voor gitaar

Annevoie (1993) komt van de naam Chateau d'Annevoie wat in België ten zuiden van Namen ligt. De tuinen van dit kasteel werden rond 1770 aangelegd door Charles-Alexis de Montpellier. Het overheersende thema is het gebruik van water, geïnspireerd op de fonteinen van de Villa d 'Este in Tivoli en de rustige bassins van Versailles. In deze tuin is een stroom van water, die gevoed wordt door drie bronnen' die telkens in andere gedaantes verschijnen (fonteinen, bassins). Bij de compositie heb ik de volgorde van de rondleiding aangehouden. Telkens kom je weer bij een ander gedeelte van de tuin. Deze volgorde heb ik volgens de Haiku verhouding 5-7-5=17 ingedeeld met daarin als onderlaag (stroming) ook een haiku. Bij iedere maatwisseling en of dubbele streep vormt zich weer een nieuw tuin element welke tot het geheel behoort. De blokfluit speelt hierin een vrije melodie die de individuele emoties van de in de tuin rondlopende bezoeker voorstelt. Deze compositie heb ik geschreven voor Maurice van lieshout, blokfluit en Eduardro Leandro, slagwerk. (p.f.)

Yaku Eda, de noodzakelijke takken (1996). Bij deze compositie ben ik uit gegaan van de opbouw van een bonsai boompje. Zo'n boompje is meestal opgebouwd uit drie takken en de top (jushin). Een boom is voor mij iets wat staat tijdloos is, niet agressief, maar gestaagd door groeit met daarin de verschillende jaargetijden als beweging. De eerst tak ichi-no-eda is de hoofdtak. De muziek begint als het ware op deze tak en gaat langzaam omhoog de verschillende takken af naar de top van de boom. Iedere tak staat voor een bepaalde indruk en is in harmonie / contrast tot de rest. Verder komen in het stuk verschillende Haikoe gedichten voor die als het ware de tekst van de muziek zijn. Deze gedichten hebben als vorm de getallen 5-7-5 (17) in het noten materiaal maak ik vaak gebruik van de voorloper van de haikoe de renga (geschakeld) met als structuur 5-7-5-7-7. (17-14) (deze splits ik op in 5-7-2-3 4-3-4-3 (17-14) ). Zo vormt de klank van de muziek de voorloper van de tekst (haikoe). (p.f.)

Eda Samazama, de verschillende takken (1996). Boom, houtachtig gewas; aan de hoofdstam ontspringen op bepaalde afstand van de grond zijtakken; scherpe definitie niet te geven. Samazama betekent verschillend, grote variatie, de verscheidenheid der takken. De stilte, iedere tak op zich in beweging in het geheel. Het vertakken van de tak. (p.f.).


Sofia Goebajdoelina is geboren in 1931 in Tsjitopol in de autonome Tatar Republiek. Van vaderskant was zij een Tataarse; haar grootvader was een moefti (religieuze rechter) in Kazan. In Kazan werd zij opgeleid als pianiste en componiste, waarna zij haar studie aan het conservatorium van Moskou voortzette. De componist Victor Suslin, die samen met Goebajdoelina en Vjatsjelav Artjomov in de zeventiger jaren de improvisatiegroep Astreja vormde, heeft over haar geschreven: ‘Dat Goebajdoelina een niet geheel Russische mentaliteit bezit, wordt het meest duidelijk door de meditatieve en bacchisch-sjamanistische episoden in haar muziek, door een uitzonderlijk muzikaal tijdgevoel en een verbluffende klankschoonheid. Dit element van oosterse spiritualiteit komt in veel van haar werken voor. (...) Men vindt bij haar vrijwel ‘geen muziek om de muziek zelf’ - bijna altijd bevatten haar composities iets dat uitstijgt boven het puur muzikale. Vanzelfsprekend wordt dit ook in een muzikale vorm uitgedrukt, ‘veralgemeend’. Zij beschikt over een zeldzaam talent voor muzikale kleuren, maar deze coloristiek vormt een ondergeschikt element in haar muziek. Hoofdzaak zijn de inspiratie en spontaniteit van het compositieproces zelf en het ontbreken van vooropgezette constructieprocessen.’
Over haar eigen muziek heeft Goebajdoelina opgemerkt: ‘Ideaal is naar mijn idee die verhouding tot de traditie en tot nieuwe compositietechnieken waarin de componist beide beheerst, maar op een wijze die de indruk wekt dat hij of zij van geen van beide nota neemt. Er zijn componisten die hun werk heel bewust construeren. Ik behoor tot degenen die ze ‘kweken’. Daarom vormen alle dingen die ik me heb eigen gemaakt als het ware de wortels van een boom; het werk dat eruit groeit, staat gelijk met de takken en bladeren ervan. Je kunt ze nieuw noemen, maar het zijn en blijven bladeren en, aldus beschouwd, altijd traditioneel, oud.’
Goebajdoelina, binnen de voormalige SovjetUnie sinds lang beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de nieuwe muziek aldaar, heeft in korte tijd internationale erkenning gevonden. In Nederland wekt haar muziek toenemende belangstelling sinds het Holland Festival in 1989, toen enkele van haar belangrijkste ensemblewerken hier voor het eerst klonken.

Chaconne(1962) was een opdracht van de pianiste Marina Mdivani. De componiste beschouwt het als een studentenwerk, hetgeen een erg bescheiden oordeel is. Het negen minuten durende stuk behoudt de traditie van het originele genre. Chaconne is een serie variaties op een uit acht maten bestaand thema. Het werk begint in de geest van haar voorbeeld, met een krachtig thema in een rustig, statig tempo, die in daarna volgende variaties stap voor stap oplossen in steeds kleinere nootwaarden en vormen van verminderingstechnieken uit de barok. Toch dient de oude vorm slechts als een uitgangspunt; weldra genereert de muzikale beweging een eigen dynamische kracht, die uit de achtste-maat structuur breekt en dan terugkeert naar het onderliggende idee van het model: een vorm die streng is maar tegelijkertijd vrij in zijn ontwikkeling.

Et expecto (1981), sonate voor accordeon solo, is evenals De profundis en Sieben Worte het resultaat van een artistieke samenwerking tussen Sofia Goebajdoelina en de accordeonist Friedrich Lips. In de vijf delen van Et expecto maakt Goebajdoelina gebruik van de verschillende uitdrukkingsmogelijkheden van de klassieke accordeon: bewegende en statische clusters, ventielgeluiden, verschillende soorten akkoorden en effecten (zoals stille koorklanken, feestelijke / kerkzangachtige akkoorden), snelle en stormachtige passages, energieke Toccata momenten, rusteloze Tremolandi enzovoort. De componist is vooral gefascineerd door de mogelijkheid van het instrument om adem te halen, een eigenschap die de instrumenten van een symfonieorkest niet hebben. In zijn vijf delen bevat Et expecto verschillende variaties op het thema ‘ademen’: zowel dynamische en ritmische variaties als variaties die verband houden met de klankkleur en het register

Freue dich! (1981) werd in geschreven op verzoek van het echtpaar Oleg Kagan en Natalia Gutman. Het stuk werd vlak voor de première in 1988 lichtelijk gereviseerd. Volgens Goebajdoelina zijn de titels van de delen geïnspireerd door teksten van de Oekraïense filosoof Grigori Skovoroda (1722-1794). Door middel van de aansporing ‘Freue dich!’, zowel gericht aan het publiek als aan de musici, wil de componiste de aandacht trekken voor de opbeurende gevoelens die kunnen worden ervaren als het muzikaal materiaal verandert. Het is niet alleen zo dat Goebajdoelina de bewondering van de musici voor hun instrument ziet als ‘een religieuze daad’ in het algemeen; in deze compositie geeft ze een mystieke en symbolische betekenis aan de klank zelf en aan een speciaal proces van klank-opwekking: ‘Het thema van mijn werk Freue dich! is de metaforische presentatie van de overgang naar een andere werkelijkheid, uitgedrukt door middel van het naast elkaar plaatsen van normale tonen en boventonen. De mogelijkheid van het strijkinstrument om tonen van een verschillende hoogte te produceren op dezelfde positie op de snaar kan muzikaal ervaren worden als een overgang naar een ander niveau van werkelijkheid. En zo’n ervaring is niets anders dan vreugde. Natuurlijk zijn boventonen al duizenden keren gebruikt, en de techniek op zich is niet zo bijzonder. In dit stuk gaat het echter niet alleen om het timbre, kleureffect, en sluieren, maar vooral om de essentie van de zaak, de essentie van zijn vorm als ‘gedaanteverandering’. Alleen kunst kan dit bereiken.’
Qua vorm beschouwt Goebajdoelina haar sonate meer als een instrumentale mis met als delen: 1.Kyrie, 2.Gloria, 3.Credo, 4.Agnus Dei en 5.Gratias. Compositietechnisch is het werk zo geconstrueerd dat de oneven genummerde delen in contrast staan met elkaar, terwijl de even genummerde delen samensmelten in een algehele klankrijkheid. Het eerste deel begint met een viool-solo waarin de overgang van de ene wereld (‘normale tonen’) naar de andere (‘boventonen’) direkt naar voren komt. De cello antwoordt met een intens hartstochtelijk thema. In het tweede deel wordt dit snelle thema opgenomen en veranderd door de twee instrumenten. In het volgende deel bereikt de interactie van de viool en de cello een climax. Het vierde deel is het harmonische rustpunt in de cyclus. Het levendige laatste deel eindigt met een helder majeur-akkoord in flageolet-tonen.

Musical Toys (1969) is een ruim een kwartier durende cyclus van veertien charmante miniaturen, die Sofia Goebajdoelina schreef voor haar dochter. De deeltjes variëren in lengte van 30 seconden tot twee en een halve minuut. De delen hebben de volgende titels:
1. de trekharmonica
2. de toverdraaimolen
3. de trompettist in het bos
4. de toversmid
5. een dag in april
6. Visserslied
7. het koolmeesje
8. de beer aan de contrabas en de negerin
9. de specht
10. de elandweide
11. arrenslee met belletjes
12. de echo
13. de trommelaar
14. bosmuzikanten

Silenzio (1991), vijf stukken voor klassieke accordeon, viool en cello, is opgedragen aan een artiest die Goebajdoelina zeer bewondert, de bajanspeelster Elsbeth Moser, die de eerste uitvoering van dit werk gaf samen met Kathrin Rabus (viool) en Christoph Marks (cello). Haar persoonlijkheid was een krachtige bron van inspiratie tijdens het werken aan deze compositie.
Het stuk, dat ongeveer twintig minuten duurt, heet Silenzio omdat het grootste deel pianissimo wordt gespeeld. Het was niet alleen de bedoeling om stilte uit te beelden of die indruk te scheppen. Voor Goebajdoelina is stilte de grond waarop iets groeit. Er zijn precieze ritmische relaties gecreëerd, die op verschillende manieren in ieder van de vijf miniaturen naar voren komen, soms verborgen en soms in de vorm van evenredige toonlengtes. In de finale worden het verborgene en het openlijke verenigd in een synthese: in de loop van het hele deel horen we duidelijk geformuleerde ritmische reeksen in de accordeonpartij (quasi-variaties op een ritme). Hetzelfde ritme wordt ook gebruikt in de onderlinge verhouding van de formele secties: 7-2-5.


Karel Goeyvaerts werd geboren in Antwerpen in 1923. Hij studeerde aan het conservatorium van zijn geboortestad, en later aan het Conservatoire de Paris bij Darius Milhaud, Olivier Messiaen en Maurice Martenot. In de winter van 1950-51 schreef hij de Sonate voor 2 piano's en bestempelde dit werk later wegens de beslissende en totale stijlvernieuwing als opus 1. Met deze sonate bracht hij een structurerende synthese van de dodecafonische composities van Anton Webern en de leer van Olivier Messiaen, en werd meteen de weg gebaand naar de seriële, punctuele schrijfwijze.
Karel Goeyvaerts is één van de eerste componisten geweest die een beroep deed op de electronica. Vanaf het eind van de jaren zeventig spreekt uit zijn muziek een zoektocht naar nieuwe tonale verbanden, een interesse voor toevalsoperaties en een persoonlijke variant op de minimalistische muziek. In 1992 werd Goeyvaerts gastprofessor aan de Katholieke Universiteit Leuven; hij bekleedde de toen net opgerichte leerstoel Nieuwe Muziek.
Karel Goeyvaerts overleed 4 februari 1993.

Litanie 4, voor sopraan, fluit, klarinet, piano, viool & cello (1981) werd gecomponeerd gedurende de tweede helft van 1981 in opdracht van Radio France. Het maakt deel uit van een serie van 5 "litanieën" die alle gebaseerd zijn op eenzelfde principe: de langzame evolutie van muzikale cellen, die desintegreren zo gauw hun verschijningsvorm duidelijk wordt. Deze opeenvolgende evoluties grijpen in elkaar om zodoende de continuïteit van het betoog en daarbij het magische en rituele karakter van de muziek te accentueren. In de loop van het werk passeren enige reminicensies: een psalmmelodie ('recto tono'), een Russisch wiegelied en andere, vager geschetste verwijzingen. Ze worden ogenblikkelijk overspoeld door de niet aflatende golven van een muziek die de luisteraar gestaag naar een afsluitend ostinato voert.


Daniel Grabois is de hoornist van het Meridian Arts Ensemble.

The Spikenard (1995) is een stuk voor solo hoorn in een pseudo Hebreeuwse Rock and Roll stijl. Spikenard betekent nardus en is een geurige plant, die door de oude Egyptenaren als parfum werd gebruikt.

Migration (1996) is Daniel Grabois’ tweede stuk voor koperkwintet. Het was een opdracht voor een optreden tijdens het 1996 Chataugua Festival in het westen van de staat New York. Het festival was gewijd aan de muziek van Franz Schubert, die vanzelfsprekend geen koperkwintet schreef. Migration was het resultaat van een poging om een stuk te schrijven gebaseerd op het werk van Schubert. Daniel Grabois zegt hier over: ‘Ik nam een aantal motieven van het lied ‘ Der König in Thule’, maar vertaalde die in mijn eigen muzikale taal, met andere woorden, Schubert’s ideeën zijn gemigreerd in mijn stuk. Op sommige momenten heb ik Schubert’s thema’s herbewerkt terwijl ik op andere momenten de -onveranderde- melodieën over een nieuw ritmisch schema heb gelegd dat overhoop ligt met de melodie. Ik gebruik de muzikale representatie van mijn initialen (D.G.) op ritmische punten binnen de compositie. Veel van het stuk heeft, als de waarheid verteld moet worden, niets te maken met Schubert.’


José Luis Greco werd in New York geboren als de zoon van de befaamde dansers José Luis Greco en Nila Amparo. Hij kreeg zijn opleiding aan de Columbia University. In 1984 vestigde hij zich in Amsterdam. Hij ontving prijzen en opdrachten zoals Trouble, een strijkkwartet, Swallow voor het Nederlands Blazersensemble, en zijn opera Cuentos de la Alhambra. Sinds 1994 leeft en werkt hij in Madrid. Kort geleden zijn in Spanje met veel succes zijn twee balletten Mujeres en Mouvement perpétuel en een aantal symfonische werken uitgevoerd.

Invisible (1995) bestaat uit 6 delen die zonder onderbreking in elkaar overgaan. Het werk tracht niet een demonstratie te geven van alle technische mogelijkheden van de cello; het geeft een breed palet van timbres en registers. Het roept ook gevoelens op van een reis door Andalusië. Invisible is geschreven voor Elias Arizcuren in opdracht van het Centrum voor Hedendaagse Muziek in Madrid.


Geurt Grosfeld, fluitist en componist uit Tilburg, combineert in zijn werk traditionele componeermethoden met een meer op experiment en improvisatie gerichte werkwijze. Daarin wil Grosfeld het intuïtieve spel van instrumentalisten veel ruimte geven. Instrumentalisten zijn in zijn composities vaak fysiek nadrukkelijk aanwezig; Grosfeld wil ze naar de grenzen van muzikale en lichamelijke mogelijkheden brengen. Al een aantal jaren is hij bijzonder geboeid door de computer als systematisch hulpmiddel bij het componeren. Dit resulteert in interactieve composities waarvoor hij ook de elektronische klanken en de programmatuur ontwerpt. Gebieden tussen compositie en improvisatie, en de combinatie van elektronische en akoestische instrumenten hebben zijn bijzondere belangstelling. Grosfeld heeft in het verleden onder meer voor film en dans gecomponeerd en hij heeft zich met muziektheater en multi-media voorstellingen beziggehouden. Hij trad op als fluitist met hedendaags werk, maar concentreert zich vanaf 1996 voornamelijk op het componeren.
Tot zijn werken behoren o.a. Kringlopen (1975) voor tape en beiaard in opdracht van de gemeente Tilburg en Aeon (1977) voor dezelfde bezetting in opdracht van het Wereldcongres voor Beiaardiers. Uit de samenwerking met danseres Grace Ellen Barkey ontstonden de voorstellingen De Laatste Tijd en Lalilo voor dans, fluit en live-elektronica (1985-1986). Vanaf 1987 tot heden volgen er een groot aantal composities voor instrumenten en al of niet interactieve computers en (live) elektronica. Zijn eerste multi-media voorstelling Programma Bice dateert uit 1995. In 1996 worden Quando se come Aqui voor piano solo en De Vierde Planeet voor fluitkwartet en (live) elektronica geschreven.
Geurt Grosfeld studeerde naast natuur- en scheikunde, fluit bij Lucius Voorhorst en Raymond Delnoye en compositie bij Jan van Dijk, Victor Wentink en Tony van Kampen. Hij is momenteel werkzaam als componist, tekstschrijver en beleidsmedewerker van de stichting Actuele Muziek Brabant.

De vierde planeet (1996) is een werk dat op verschillende manieren kan worden uitgevoerd. In dit concert wordt de interactieve versie met live-elektronica ten gehore gebracht. Daarbij is het publiek geen afstandelijke toehoorder, maar, omsloten door luidsprekers, deel van de uitvoering. Aan de basis van de compositie ligt een gedicht van de Poolse Nobelprijs winnares Wyslawa Szymborska Herfsttij van de eeuw in een vertaling van Karol Lesman. De titel De vierde planeet verwijst naar Mars, een complexe verschijning in ons zonnestelsel die een veelheid van wezenskenmerken in zich verenigt. In een emotioneel werk met radiofonisch karakter confronteert Grosfeld de musici met belangrijke extentionele momenten uit deze eeuw.
Het verlangen naar een toestand van menselijk begrip en het onvermogen die toestand ooit te bereiken worden muzikaal tegenover elkaar gesteld: harmonie en disharmonie, wilsbeschikking en lotsbestemming, orde en chaos.

Rigodon (1998-99) is de naam voor een Franse dans uit de 17de eeuw. Het rigodon had een typische gesprongen pas, met een begeleiding in alla brevemaat, een maatsoort met twee teleenheden. De muzikale vorm was driedelig (drie maal acht maten) waarbij het laatste deel zich onderscheidde in lengte of toonsoort. De oorspronkelijke dans geeft expressie aan feestvreugde en een uitgelaten stemming; de dansende mens voegt zich daarbij speels naar de cadans van de muziek. In Rigodon van de Brabantse componist Geurt Grosfeld vindt er een omkering plaats. De dans wordt hier een danse macabre, onontkoombaar en gekmakend. Een hallucinerende dans waaraan de mens niet kan ontspringen, een dans die verwordt tot een nachtmerrie. De muziek laat de danser, alsof hij voortraast op spoorrails, niet van riching veranderen, niet meer stoppen, niet meer kiezen. Hij gaat van de ene hel naar de andere.


Dietrich Hahne en Ivar Smedstad (video)
In het stuk Chthon (1998/99) (aarde) worden optische en muzikale cijfers ontwikkeld die de natuur -in de breedste zin- tot voorbeeld hebben. Deze zijn: processen van groeien en vergaan, op de manier waarop zij ons beeld van de natuur bepalen. Het beeldmateriaal voor deze intermediale compositie werd in IJsland en Noorwegen gedraaid, vervolgens gedigitaliseerd en via de computer verder bewerkt. De compositie van de muziek was op het moment van de video-opnames al ver gevorderd waardoor aan het begin van de beeldmontage de muzikale objecten voor de ontwikkeling van optische overeenkomst al bestonden.

De compositie Chthon bestaat uit vijf in elkaar overgaande delen met specifieke motieven voor elk deel:
Muziek
- Aurora (heel langzaam)
- Printemps (hymne, matig - snel)
- Chthon (rustig)
- Autumn (vlug)
- Avond (heel langzaam)
Video
- (zonder beeld)
- Water / Aarde
- Aarde / Stoom
- Water / Stoom
- Aarde / Water
De titels van de componist moeten niet worden geïnterpreteerd als voorwaarde voor de videokunstenaar. Hij ontwikkelt -in begin- een beeldtaal die onafhankelijk is van de muziek. Voor de echte montage waarbij de synchronisatie tussen beeld en muziek wordt voltrokken, ontstaan in zich gesloten optische "grains", die in een tweede stap worden gedynamiseerd en tot optische "objecten" worden samengevoegd. De uit meerdere "grains" bestaande beeldobjecten benaderen de muziek niet alleen maar zij worden via een vergelijkbare, gecomponeerde binnenstructuur in een verdere -verzetachtig- werkproces 'tot klank gevormd'. De reden voor het verzet ligt erin dat de media als autonome, streng geordende voorstellingswerelden elkaar uiterst aarzelend bejegenen, al naar gelang de stand van hun ontplooiing in het hergebruikte esthetische object. De poging, optische en muzikale structuren ten eerste als in zichzelf consistente uitdrukkingsobjecten te formuleren om ze vervolgens elkaar te laten benaderen, ontstond uit de erkenning dat allebei de media wel structuren toelaten die via gedifferentieerde parameters vergelijkbaar gecomponeerd zijn, deze overeenkomst daarentegen helemaal niets zegt over hun synthetische wisselwerking met betrekking tot het oog en oor van de toeschouwer.
In het middelpunt van de artistieke bedoeling stond daarom de ontplooiing van twee media-specifieke aura's die zich -merkwaardig genoeg- onttrokken aan een disponeerbare planning; ook dit is een erkenning uit het verzetrijke proces. Op die manier werd het werken aan Chthon tot een experiment op onzeker terrein. Na de eerste, vergelijkenderwijs snel bereikte structurele overeenkomst werd het praktische experiment tot het belangrijkste middel: in een dialogisch proces werden weer en weer beelden van een thematisch complex met onderdelen van de daarvoor bestemde muziek geconfronteerd. (Er bestond een elektronische versie van de muziek.) Langzamerhand ontstonden, bijna zonder intentie, optische oplossingen voor muzikale parameters die -ook structureel- op de muziek gingen lijken. Chthon is geen verhaal, en de vertoonde natuur komt er niet als becommentarieerd object in voor, maar is een 'virtual actor'. Het is dus moeilijk te beschrijven wat er is ontstaan; eerder kunnen de kunstenaars iets over hun drijfveer uiten: verbazing, fascinatie, toverkracht van het detail, magie van de plek.
D. Hahne, I. Smedstad


Hans van Helvert is autodidact en was al vroeg gefascineerd door electronische muziek. Hij werkte in de studio’s van het Brabants Conservatorium te Tilburg en het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam. Hij won in 1986 de NFEM-prijs, afdeling Frankrijk en kreeg een eervolle vermelding voor de compositie De dwang in de categorie electro-akoestische muziek op het International Electro-acoustic Music Festival te Bourges.
Tot zijn belangrijkste werken behoren:
And I, too, am something of a stranger here, my friend, voor kerkorgel (1991), Es zu entziffern mit aufgebissener Lippe, voor tape (1992), We ate desperately, voor mezzosopraan, twee spreekstemmen, fluit, viool en tape (1992), Sapemmo do essere soli e vivi, voor kerkorgel en tape (1993), Mit uns, der eine unversehrte, nicht usurpierbare, aufstandische Gram, voor altviool en tape (1993) en Routed now past points which arc through the silence, voor twee mezzosopranen, viool, altviool, basfluit, piano en tape uit 1995.
Naar aanleiding van het laatste stuk zei Hans van Helvert ‘Mijn muziek is geen bewering maar een gebeurtenis(...) Zijn in de nabijheid van utopie.’ Wars van alle trends in de hedendaagse muziek schept Van Helvert zijn eigen klanktaal. Hij is een van de weinige componisten die nog met het medium tape werken, al of niet in combinatie met akoestische instrumenten. Veel van zijn stukken zijn gebaseerd op literaire teksten. De teksten van de 53 minuten durende compositie IN VIVO, ...revolve... (1996), zijn afkomstig van Jeanette Winterson en Edmond Jabès. Hans van Helvert schreef zelf de toelichting hieronder.

IN VIVO, . . . revolve . . .
De plaats van de muziek is de woestijn.
Dit oneindige, waar niets meer is.
( De stilte )
Deze grenzeloosheid.
Vier horizonten.
Onverdraaglijke afwezigheid.
Hoe leven ?
De woestijn is de vorm.
Elke klank heeft een eigen leven.
En elk leven neemt deel aan het leven van de klanken.
De muziek verwerpt ons niet.
Ze verlangt van ons dat we haar laten klinken.
De muziek heeft een eigen beweging.
Zij moet de klanken laten rijpen, moet ze verduren voordat zij ze kan openbaren.
Een onophoudelijk beginnen.
We kunnen ons niet met antwoorden tevreden stellen.
Het TOTALITAIRE leeft in antwoorden. Het kan (de) vragen niet tolereren.
De mogelijkheid openhouden-uithouden, de openheid bewaren is onze opgave.
De subversie is het vragen.
De vraag maakt ons waakzaam, levend.
Hans van Helvert

This Shallow Light II (1998-99)

a reprieve, a moment out of the glare
a radiant white darkness
a dusty candle
the good dark night descending
the ground black and warm
the desperate darkness
a rush of blackness
The clouds are as hard as stones, and we all dream one black dream
a rush of blackness
the desperate darkness
a vast and featureless slope of white
ice-mirrors
in the cold moonshade
bridges fading into darkness


Le miracle de la rose (1981) wordt door Hans Werner Henze "imaginäres Theater’ genoemd. Deze muziek is nauw verbonden met een scène uit de gelijknamige roman van de Franse schrijver Genet. Henze geeft een muzikale beschrijving van de provocerende werking van Genets ver buiten de burgerlijke normen verkerende schoonheid, het lichamelijke en de in bittere giftige akkoorden geschilderde uitdrukking van pijn. De wereld wordt door Genet voorgesteld als een tuchthuis waaruit slechts droom, dichtkunst en muziek nog ontspanningsmogelijkheden bieden. Er wordt veel van instrumenten gewisseld in dit werk en ieder instrument staat voor een personage uit de roman van Genet. De klarinettist laat de hele familie van piccolo tot basklarinet de revue passeren. De hoboïst wisselt de hobo af met de oboe d’amore en de Engelse hoorn (of althobo) en zelfs de fagottist ruilt zijn vertrouwde instrument soms in voor de ‘Heckelphon’. De laatste vertegenwoordigt in het eerste deel Entrée de beul die zich in de centrale gevangenis van Fonterrault op bevel aan de zestienjarige dubbelmoordenaar Harcomone zal vergrijpen. Harcomone is de Engelse hoorn die door het gekrijs van de stalen deur uit zijn slaap wordt gewekt. Maar een wonder geschiedt. In het tweede deel begeleidt een recitatief van de klarinet Harcomone tijdens een droom waarin hij verandert in een reusachtige prins. Via zijn oren en mond dringen zijn belagers klein als wantsen zijn lichaam binnen in de hoop hem in zijn hart te treffen. Als ze in het zesde deel Loure in het hart zijn aangeland treffen ze in de hartkamer een grote roos. Het werk bestaat uit 6 delen:
Entrée
Air (mit Mittelteil und double)
Plainte
Rigaudon
Variations
Loure
Chanson provençales


Pierre Henry is geboren in 1927 in Parijs. Hij studeerde piano en percussie aan het Conservatorium in Parijs bij onder meer Olivier Messiaen en Nadia Boulanger. In 1949 begon hij te werken met Schaeffer aan de 'Symphonie pour un Homme Seul', bestaande uit tien delen die de geluiden weergeven van een man die in de nacht alleen op straat loopt. Alle geluiden komen voort vanuit het menselijk lichaam. In 1951 treedt Henry toe tot de 'Groupe de Recherche de Musique Concrete'. Hij raakt steeds meer geïnteresseerd in technieken buiten de strikte 'musique concrete' en start in 1958 zijn eigen Studio Apsome. He wil naast de geluiden van de 'musique concrete' ook puur elektronische geluiden in zijn composities integreren. Eind jaren zestig schrijft Henry enkele religieuze werken waaronder 'The Messe de Liverpool' en 'L’Apocalypse de Jean'. Veel van zijn werken zijn door Maurice Bejart gebruikt voor als basis voor zijn balletten. Een ander vast thema in het werk van Henry is de dood. Zo is 'Le Voyage' gebaseerd op het Tibetaanse dodenboek, terwijl 'Le Livre des Morts Egyptien' is gebaseerd op het Egyptische dodenboek. Veel van Henry zijn werken zijn gebaseerd op klassieke vormconcepten.
Alhoewel Pierre Henry altijd open staat voor nieuwe technieken maakt hij nog altijd vooral gebruik van analoge technieken. Digitale geluiden hebben naar zijn mening minder sterkte, presence en impact. Henry ziet zichzelf op de eerste plaats als een componist. Zijn belangstelling voor nieuwe technieken en zijn kwaliteiten om te schrijven voor film, opera, ballet onderscheidt hem van veel andere electro-akoestische componisten.

Une Tour de Babel (1999) is opgedragen aan de microfoon. De verschillende bakens in mijn creatief sonoor avontuur zijn steeds verbonden aan de evolutie van de opname door microfoons, zoals Microphone bien tempéré(versterkte piano en slagwerk),Haut-Voltage (contactmi-crofoons), Apocalypse de Jean en Messe pour le Temps Présent (geboorte van de 'elektro-klank' via de microfoon)… Ik ben op dit moment bezig met een serie werken die opnieuw deze evolutie illustreren, Une Tour de Babel is de eerste stap.
Het relaas van de Tour de Babel, in Genesis, komt na dat van de zondvloed. De nakomelingen van Noë zijn op weg naar het oosten en komen aan in het land van Shinéar, in Babylonië. Men gebruikt daar een unieke taal en heeft beslist een stad te bouwen met een toren die de hemel doorprikt. Dit om zich bekend te maken en als volk niet uiteen te vallen. Het vervolg is bekend. God ziet hoe de mens een dergelijke toren kan bouwen en besluit om het volk uiteen te halen en hun taalkundige eenheid te breken door hen één na één een vreemde taal te geven.
De mythe van de Toren van Babel heeft me sinds lang gefascineerd. Moet de Toren dienen om de mens toegang te geven tot de hemel, of om de Goden te kunnen laten neerdalen? In ieder geval is de hoogte van de individuele treden bij een aantal Mesopotamische Zigurats groter dan een meter. Meer een trap voor de Goden dan voor de mens!
Van de Middeleeuwen tot de 19e eeuw, overheerst de hersenschim van de 'originele' taal, van een goddelijke taal die geen enkele afstand toelaat tussen woord en ding, die het ding benoemt zoals het is, zoals God deed in zijn schepping. Vertrekkende van dit idee is de wereld op zoek gegaan naar een verloren taal. Voor sommigen bestaat ze nog, verborgen in de teksten van de Thora, voor anderen is ze als taal voorgoed verloren, maar overleeft ze, versnipperd en verstrooid over de vele talen die er in de wereld heersen. Voor nog anderen is de geheime architectuur van deze verloren taal ontcijferbaar in de sensuele taal van de natuur, of in de wiskunde en de muziek.
Het spreekt voor zich dat dit laatste aspect me bijzonder intrigeert. Ik droom soms over hoe de taalkundige communicatie vervangen wordt door een muzikale. Maar het idee van een unieke en universele taal, transparant en eenduidig, verbaal of sonoor, heeft voor mij iets afschrikwekkends. Ik verkies de afbraak van de Toren van Babel, voorbode van het pluralisme, als een kans.
Daartegenover staat dat in een oertaal een verband tussen woord en ding wordt verondersteld dat veel directer is dan in de ons gekende talen. Nu is de suggestieve kracht van een woord veel groter. En dat is wat mijn engagement als ‘musicien concret’ heeft bepaald. In 1949 was de musique concrète, een jaar voordien uitgevonden door Pierre Schaeffer, voor mij de revelatie van wat men meer en beter kon doen met muziek, dankzij het onderzoek naar de directe suggestie van de dingen door de klanken die ermee verbonden zijn. Het vraagt een bijna cinématografische werkwijze: de klanken veroorzaken beelden door de voorwerpen die ze oproepen. Ze hervinden de sporen van vergeten emoties door de indruk die ze maken in het lichaam dat hen hoort. In dat opzicht is mijn muziek ritueel te noemen. Ze doet een beroep op een herschepping van gebeurtenissen, gedachten of gevoelens. Ik heb altijd deze band gewild met het levende, met de realiteit. Ik betreur het dat deze band tegenwoordig de tendens ondergaat te verdwijnen ten voordele van een overdadig ritmische techniek en een quasi industriële systematiek van de samplingpraktijk en andere gadgets.
In deze Tour de Babel experimenteer ik nog steeds met deze band met de werkelijkheid. In deze mythe is die nog zeer sterk aanwezig. Het is een mythe die over de hele wereld leeft, in een groot aantal culturen die ver van de onze zijn verwijderd. Het is een geschiedenis die enkele zeer diepe emoties in het spel brengt: de ontreddering van de mens op het moment van het ineenstorten belicht op bijzonder wijze het geloof dat hem bevatte tijdens het bouwen.
Ik heb een werk willen scheppen dat, door geduldig elke stap te markeren, toelaat de gehele omvang ervan te ervaren. Vooreerst de verwarring en de opwinding die uitgelokt wordt door de samenscholing van een zeer groot aantal mensen op één plaats die zich voorbereiden op de actie en zich begeven naar de stad Babylonië: 'Prologues'. In de buik van Babylonië ontstaat een gigantische organisatie. Het bouwterrein zet zich in beweging in een gewriemel van mensen zoals in het schilderij van Breugel. 'Briques et bitume' doen de toren rechtzetten – eerst groeit de spanning met een simpele 'Mouvance', rumoer dat zich verbreidt van 'Elévation' tot 'Transe'. Op dat moment hoort men een soort waanzinnig gebed - bij 'La Faille' openen de hemelen zich om dan weer te sluiten bij het vreselijke vonnis: 'Démolition'.
De mens is voor de tweede keer verjaagd, afgewezen. Zijn val brengt hem tot in het hart van de duisternis die het aangekondigde pluralisme der talen versluiert.
Pierre Henry
 


Margriet Hoenderdos studeerde piano bij Thom Bollen aan het Conservatorium te Zwolle en compositie bij Ton de Leeuw aan het Sweelinck Conservatorium, waar zij ook in de electronische studio werkte. Zij componeerde o.a. voor het Nieuw Ensemble, het ABC en het Radio Philharmonisch Orkest. In 1985 werd haar de prijs voor compositie van het Sweelinck Conservatorium toegekend.

Doorzichtig (1997) is qua opzet dusdanig duidelijk, dat een toelichting niet noodzakelijk is, aldus de componiste.


Simeon ten Holt werd in 1923 te Bergen (N.H.) geboren. Hij studeerde muziekcompositie bij Jacob van Domselaer (1890), de muzikale vertegenwoordiger van De Stijl. Ten Holt vervolgde zijn studies aan de Ecole Normale in Parijs bij Arthur Honegger (1892-1955) en bleef daarna enkele jaren in Frankrijk wonen. Hij schreef artikelen over muziek in het tijdschrift 'Raster' en was mede-oprichter van de Werkgroep Hedendaagse Muziek in zijn woonplaats Bergen. Aanvankelijk schreef Simeon ten Holt atonale en seriële muziek. Zijn belangrijkste werken uit deze periode zijn Cyclus aan de Waanzin (1962), Interpolations voor piano (1969), Diagonaalmuziek voor strijkers (1958), Trypticon voor zes slagwerkers (1956), A/.talon voor mezzo-sopraan en 36 spelende en sprekende instrumentalisten op eigen geprogrammeerde teksten (1966-68). Later raakte Simeon ten Holt meer geïnteresseerd in een stijl van componeren waarin traditie en experiment van gelijk belang zijn. In 1975 is hij begonnen met het schrijven van een stuk voor meerdere toetsinstrumenten, Canto Ostinato, dat hij in 1979 voltooide. Dit werk markeerde het begin van een nieuwe periode, waarin Ten Holt terugkeerde naar de tonaliteit. Lemniscaat (1983), Horizon (1985) en Incantatie IV (1990), alle werken voor twee of meer (toets)instrumenten, behoren tot dezelfde 'familie'. Belangrijke werken voor één of meer piano's uit deze periode zijn verder Natalon in E (1980) en Soloduiveldans II (1986) en III (1990). In 1992 voltooide Ten Holt Palimpsest voor zeven strijkinstrumenten.
Simeon ten Holt schrijft zijn muziek als een 'open scenario'. Maten of groepen van maten krijgen een herhalingsteken; hoe vaak ze herhaald worden, wordt aan de uitvoerenden overgelaten. Als gevolg hiervan verdwijnen begin en eind als vormgrens en is de lengte van het stuk onvoorspelbaar. Dit benadrukt de grote rol die het tijdsaspekt speelt in de muziek van Ten Holt. In Nederland worden de vier composities voor meerdere (toets) instrumenten (Canto Ostinato, Lemniscaat, Horizon en Incantatie IV), evenals de stukken voor piano solo (Natalon in E, Cyclus aan de Waanzin, Soloduiveldans Il en III) regelmatig uitgevoerd. Er zijn uitzonderlijke optredens geweest, zoals in het Centraal Station van Rotterdam of een 30 uur durende happening in de open lucht. Buiten Nederland is de muziek van Simeon ten Holt gespeeld in Adelaide, Australië (Horizon); Los Angeles, V.S. (Lemniscaat); Italië, Polen en Japan (Canto Ostinato); Turkije, Joegoslavië, Polen en verschillende West-Europese landen (Soloduiveldans).

Canto Ostinato, voor toetsinstrumenten (1976-79), wordt vandaag gespeeld op vier Fazioli vleugels. De componist schrijft in de toelichting van de partituur zelf het volgende over het stuk: "De eerste uitvoering van canto ostinato vond plaats op 25 april 1979 in de Ruïnekerk te Bergen NH en werd gerealiseerd op 3 piano's en een elektronisch orgel. Uitvoerenden waren Stanley Hoogland, Chaim Levano, Simeon ten Holt (piano) en Andries Hubers (elektronisch orgel). Er zijn andere combinaties mogelijk waarbij toetsinstrumenten aan de orde zijn. Canto kan echter ook als solostuk worden opgevat (tweehandig toetsinstrument), al of niet met elektronische hulpmiddelen. Canto is ontsprongen aan een traditionele bron, is totaal en maakt gebruik van functionele harmonieën die naar hun aard gevoegd zijn volgens de regels van de harmonieleer, de wetten van oorzaak en gevolg (spanning en ontspanning). Hoewel alle onderdelen van canto, althans in principe en zoals het hoort in een ontwikkelingsstructuur, een vaste plaats hebben in het verloop en niet verwisselbaar zijn zonder de melodische lijn, de logica en de vorm geweld aan te doen, hebben begin en einde als vormbegrenzingen toch geen absolute betekenis. Hoe komt dat? Omdat oorzaak en gevolg, spanning en ontspanning als onafscheidelijke paren van functies als het ware uit elkaar getrokken en verzelfstandigd worden en de doelgerichte voortgang (niet de beweging) in de herhaling tot staan wordt gebracht. Er ontstaan akkoorden of groepen van akkoorden, be(om-)sloten in maten of secties, die losgemaakt van de melodische binding zelfstandigheden worden en een eigen leven gaan leiden. Deze maten of secties (we noemen ze muzikale ojecten) gaan, hoewel ze hun verleden niet vergeten, zich bekeren tot een kettingstructuur. Er wordt daarmee bedoeld dat de relatie tussen de akkoorden, tussen de groepen van akkoorden onderling, omdat die niet meer gericht wordt door een ontwikkeling, op losse schroeven komt te staan. Het is niet meer van zo'n groot belang of zij voor of na elkaar komen te staan. De vrijheid die wordt geschapen, biedt ruimte voor een grotere willekeur. Begin en einde, het voor en na worden ter keuze gesteld. Een belangrijke rol speelt de tijd. Hoewel de meeste maten of secties een herhalingsteken meekrijgen en de uitvoerenden zelf dienen te beslissen over het aantal van de herhalingen, is er in de traditionele zin toch geen sprake van herhaling zonder meer. De herhalingsprocedure heeft hier tot doel een toestand te scheppen waarin het muzikale object zijn zelfstandigheid bevestigt en kan zoeken naar zijn gunstigste positie ten opzichte van het licht en doorzichtig wordt. Tijd wordt de ruimte waarin het muzikale object gaat zweven. Wat er in die ruimte gebeurt, is, omdat het niet voorspelbaar is en afhankelijk van duizend en één factoren, moeilijk te traceren. Datgene wat er genoteerd kan worden, beperkt zich tot een symbool, een pretext voor een activiteit waarvan het doel buiten de omschrijving valt. De componist wijst met datgene wat hij heeft kunnen opschrijven op een grens waarachter niemand, dus hij ook niet, weet wat er is of kan worden. Wat hij doet beperkt zich principieel tot een voorstel, tot een open scenario, tot het oprichten van een platform en ... tot een beroep op de instelling van de uitvoerenden.Om de bedoeling van het stuk optimaal tot spreken te brengen en om op ideeën te kunnen komen die in de geest van het stuk liggen, verdient het aanbeveling, ongeacht of men solist of lid van een ensemble is, om zich alle details van de partituur eigen te maken. Opdat bij welke vorm van uitvoering dan ook impliciete en onvoorziene ontwikkelingen tot stand kunnen komen en er bij het opstellen van de regie en het verdelen der taken een maximale speelruimte mogelijk is. Voor de uitvoerenden bestaat een ruime marge aan inbreng. Zij beslissen over de maat van tijd, zowel betrekking hebbend op het detail als op het geheel. Zij beslissen over de al of niet dynamische contrasten. Zij beslissen over de al of niet tegengestelde klankkleurdifferentiaties, of men passages al of niet unisono speelt. Zij beslissen of maten en secties, afhankelijk van de plaats in de partituur, hernomen, gecombineerd etc. zullen worden. Zij beslissen, afhankelijk van de tijdsduur en gezien de fysieke inspanning, of er een aflossysteem zal worden toegepast of dat er een pauze moet worden ingelast. Bij de eerste uitvoering, die ongeveer twee uur in beslag nam, werd bij nr. 88 in de partituur het live-spel door een band overgenomen. Deze band, door één van de leden van het ensemble ingespeeld, verwijlde op de eerste secties (A, B en C) van de hier beginnende tussen-episode. Na ongeveer 25 minuten nam het ensemble het stuk live weer op. Zoals de band aan het begin van de pauze geleidelijk werd ingefadet, zo werd hij dan weer geleidelijk weggedraaid. Omdat de uitvoerenden over deze en tal van andere zaken dienen te beslissen, mag verwacht worden dat de voorbereiding van het stuk, om tot een sluitend systeem van afspraken te komen, wel enige tijd zal vergen. De groei en het uitkristalliseren van een interpretatie vormen een proces. Canto ostinato heeft geen haast en met het wezen van de zgn. minimal music heeft het gemeen dat er niet over tijdsduur gesproken kan worden. Uitvoeringen hebben meer het aspect van een ritueel dan van een concert. De eerste uitvoering heeft, zoals gezegd, ongeveer twee uur in beslag genomen maar omdat er voor tijdsduur geen richtlijnen bestaan, had het net zo goed korter of langer kunnen zijn. De muziek van canto wordt gedragen door de in de partituur vetgedrukte (hoofd) partij. Deze is de basis van het muzikale gebeuren. Voor de rechterhand zijn daarnaast twee balken waarop alternatieven (varianten) zijn genoteerd. Voor de linkerhand geldt hetzelfde op één balk. Veronderstellen we even dat het stuk door slechts één executant (bijv. een pianist) wordt uitgevoerd dan kan deze door van de basispartij uit te wijken naar de alternatieven zodoende varianten aanbrengen. Maar nog los van deze alternatieven biedt iedere maat of sectie van de basispartij zelf de mogelijkheid voor wijzigingen: door het verschuiven van accenten, het aanbrengen van dynamische contrasten verandert het karakter van het muzikale profiel. Men wentelt en keert het in de tijdruimte zwevende muzikale ding en zoekt de verschillende posities ten opzichte van het licht. Voorwaarde uiteraard is dat de tijd breed wordt uitgemeten. Door het aanbrengen van dun getekende stokken en waardestrepen worden in de partituur hieromtrent beperkte suggesties gedaan. Het één en ander geldt uiteraard ook bij de uitvoering door meerdere executanten. Er zijn dan, dat spreekt vanzelf, behalve dat basispartij en varianten gecombineerd kunnen worden, nog tal van andere mogelijkheden.


De opera il Profumo del Diavolo   (2000) (Duivels parfum) van componist en cellist Tristan Honsinger gaat over passie, jaloezie en verraad. Het speelt zich af in en rond het parfumlaboratorium van Giorgo Gucci, op wiens nieuwe creatie jacht wordt gemaakt door Mr. Blago en diens spion Dr. Mgoba. Een cruciale rol is weggelegd voor Eva, de dochter van Giorgo Gucci en voor de mysterieuze tuinarchitect Cyril Chandy. Het parfum wordt gedanst.
Zoals vaak in het werk van Tristan Honsinger zit ook dit stuk vol komische en groteske elementen. Zang, muziek, theater en dans vormen daarbij de basis voor improvisaties.
Het libretto is in vier talen geschreven: Walof/Senegalees, Italiaans, Frans en Engels. De hoofdrollen worden vervuld door de Japanse sopraan Hiroko Masaki en de Senegalese tenor Mola Sylla. De Japanse butohdanseres Hisako Horikawa levert bijzondere visuele bijdragen.
Onder de muzikanten bevinden zich enkele kopstukken uit de Japanse en Nederlandse jazzwereld. Toshinori Kondo is aktief als acteur in film en theater, maar is in Europa het meest bekend als muzikant. Sinds 1978 werkte Kondo in New York met mensen als Herbie Hancock, John Zorn, Eugene Chadbourne en Peter Brötzmann. Later concentreerde trompettist Toshinori Kondo zich op zijn band IMA, waar hij in Japan grote successen mee boekte. Kondo’s samenwerking met Tristan Honsinger (en Sean Bergin) stamt uit het begin van de jaren 80. Al met het sextet This That and The Other werd een theatraal muziekconcept beproefd dat Honsinger’s veelbelovende theatrale ambities aan de dag legde.
Met dit muziektheaterstuk brengt Tristan Honsinger een unieke combinatie van Italiaanse operatraditie en Senegalese traditionele muziek tot uitdrukking. Het project omspant daarbij vier continenten: Europa, Afrika, Amerika en Azië.


Luc Houtkamp is geboren in 1953 in Den Haag en is sinds 1972 werkzaam als componist / improvisator. Hij studeerde beeldende kunst aan de Vrije Academie in zijn geboorteplaats. In de aldaar gevestigde elektronische studio kwam hij in contact met andere componisten van elektronische muziek, zoals Gilius van Bergeijk, Michel Waisvisz en Tony van Campen. Vanaf 1975 houdt hij zich in de eerste plaats bezig met geïmproviseerde muziek. Als saxofonist ontwikkelt hij een zeer persoonlijke stijl, waarbij de beheersing van speciale technieken, zoals slaptongue, shakes, multiphonics en circulaire ademhaling een belangrijke rol speelt. Het resultaat hiervan is te beluisteren op verschillende solo cd's. In dit seizoen werkt hij regelmatig samen met componist Gilius van Bergeijk, met wie hij onder meer een duo vormde. Hij heeft concerten gegeven in heel Europa, zowel als solist en als lid van vele ensembles en projecten. Hij heeft diverse tournees gemaakt naar o.a. de Verenigde Staten, Canada en Australië. Houtkamp werkt en heeft gewerkt met onder meer: Conrad & Johannes Bauer, Gert Jan Prins, Jon Rose, King Übü Orchestre, George Lewis, Robert Dick en Han Bennink. Zijn muziek is te vinden op diverse cd's en grammofoonplaten, zowel onder zijn eigen naam als die van andere groepen en musici.
Sinds het midden van de jaren tachtig houdt hij zich ook bezig met het schrijven van interactieve computermuziek. Zijn stukken zijn uitgevoerd door o.a. George Lewis, James Fulkerson, Jacques Palinckx en Robert Dick. In deze stukken kiest Houtkamp regelmatig voor andere apparatuur dan de gebruikelijke synthesizers. In plaats daarvan zijn computergestuurde pianola's, harmonizers en digitale effectapparatuur zijn muzikale partners.
Houtkamp is medeoprichter van het X-OR platen label, een label dat is gespecialiseerd in ongebonden nieuwe muziek. Tevens is hij werkzaam als adviseur nieuwe muziek bij het Korzo theater in Den Haag, waar hij een van de drijvende krachten is achter de 'Thunderclaps', regelmatig 'de spannendste muziekserie van Nederland' genoemd.

Duo For Man Alone (1998) is een compositie met muziek voor improvisator en computer. Het compositorisch element in het stuk bestaat uit door Houtkamp geschreven interactieve computersoftware, een programma dat in staat is te 'luisteren' naar een muzikant en muzikaal op hem te reageren. Zo ontstaat er een dialoog tussen improvisator en computer, die afwijkt van de bekende productiemethodes en uiteindelijk heel nieuw, maar tegelijkertijd ook heel vertrouwd klinkt. In het stuk wordt gebruik gemaakt van een Disklavier, een vleugel die, als regelrechte troonopvolger van de welbekende pianola, kan spelen, zonder dat daar een pianist aan te pas hoeft te komen. Het Disklavier kan op een computer worden aangesloten en via software worden bespeeld. Door het gebruik van een Disklavier geeft het stuk een interessante paradox te zien in de relatie tussen akoestische en elektronische muziek: computermuziek, die echter volledig akoestisch tot klinken wordt gebracht.


Alexandre Hrisanide:
'Mijn stuk heet Epiméthée (1998). Epimétheus was een broer van Prometheus, die volgens deGriekse mythologie licht bracht aan de mensen. Wat heeft Epimétheus gedaan? Aan alle dieren, aan alle wezens, behalve de mens, bracht hij schoonheid en kracht. De een maakte hij klein, de ander groot, de een lief, de ander agressief - aan alle wezens heeft hij allerlei soorten kwaliteiten verleend. Omdat hij niet op de hoogte was van het bestaan van Prometheus heeft hij niets aan de mens gegeven. Het gevolg was dat de mens krachteloos en zonder verweer bleef. Hij moest alles met de hersens doen.

De Staat gaat over dat Platonische idee van de staat: de mens moet alles zelf doen. Hij moet niet op de goden wachten, hij moet zijn eigen redder zijn. En hij moet een eigen sociale ordening bedenken. Dus om te kunnen overleven is hij gedwongen een constructie als de staat te verzinnen. De muziek heb ik ook naar het idee van Epimétheus geconstrueerd: zoals in een fuga van Bach de ene stem op de andere leunt, zo heb ik een bouwwerk gemaakt dat zichzelf organiseert en zichzelf ontwikkelt.
Epiméthée is dus een filosofisch antwoord op De Staat van Louis Andriessen. Politiek en muziek houd ik liever gescheiden. Politiek is als sables mouvants. Drijfzand. Wat vandaag goed is, is morgen slecht. Wat vorig jaar slecht was, is vandaag goed. Er zijn odes voor Hitler en Stalin geschreven. Waar zijn die gebleven? Ik waag mij liever niet op dat terrein. Kunst is te goed voor politiek. Nee, politiek maakt mij niet gelukkig.'


Nikolaus A. Huber (Duitsland) studeerde piano en compositie aan de Musikhochschule in München. In 1967/68 nam hij privé-lessen bij Luigi Nono in Venetië. Sinds 1969 woont hij in Essen waar hij compositie doceert aan de Folkwang Hochschule. Als uitvoerend kunstenaar werkte hij mee in het multi-media ensemble van Anton Riedl (1969/1971), werkte hij samen met Peter Maiwald en participeerde hij in een experimentele theatergroep (1975/1980), waarmee hij politiek geëngageerde voorstellingen gaf op massa-bijeenkomsten, in tenten en cafés. Huber lijkt in zijn composities geneigd het muzikale idioom tot enkele aspecten te reduceren, en die vervolgens van alle kanten te belichten. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in Vor und Zurück (1981) voor hobo waarin een gepunteerd ritme het verloop van de compositie bepaalt, of in Morgenlied (1980) dat geheel gebaseerd is op het Cubaanse guaracha-ritme. In dit laatste werk komt een ander kenmerk naar voren: het verwerken van niet-westerse invloeden. Hij reduceert deze echter tot hun kern en laat ze dan in abstracte vormen terugkeren.

Auf Flügeln der Harfe (1985), voor accordeon solo, refereert aan een liefdesgedicht van H. Heine getiteld "Auf Flügeln des Gesanges" en gedeeltelijk aan het oorspronkelijke idee van de compositie om niet vanuit de accordeon maar vanuit de harp te denken om zodoende een stuk te schrijven dat weliswaar de mogelijkheden van de accordeon benut, maar tegelijkertijd de typische klank vermijdt.
Het stuk is gebaseerd op de fluisterende ‘bisbigliando’ van de harp, waarin de toonrepetitie een horizontale vorm creëert ten aanzien van de klank en de melodie, en een verticale compressie ten aanzien van de akkoorden. Overeenkomstig vervliegt de pppp in een klankloos luchtgeruis en wordt de fff een platgedrukte overdrukklank. De lichte veerkracht van het instrument kan dan alleen bereikt worden door middel van repeterende balgbewegingen die een enorme inspanning vragen van de speler.
De expressiviteit van de door lucht geproduceerde klank komt voort uit een compositie met extreme dynamieken en een scheiding van balg- en toetsenbordritmes. Het repetitieve systeem van de balgvoering beweegt zich lineair (1 2 3 4 5, etc.) of in organische Fibonaci reeksen (1 2 3 5 8 13, etc.) voort. Dit vindt plaats in horizontale toevoegingen en in een samengeperste onderverdeling binnen gesloten tijdsegmenten. Ook de vorm is gebaseerd op een ononderbroken tijdreeks met een duur van 47 achtsten, die elke keer anders zijn gerangschikt ten opzicht van elkaar: accordeon en compositie als ademdoos.

Disappearances (1995)
Verdwijning moet in deze compositie letterlijk worden opgevat als de na de aanslag wegstervende pianotoon, maar hij dient tevens als metafoor voor het verdwijnen van mensen en menselijkheid. Het werk eindigt met een reciterende trillerstem op het litanieachtige gedicht 'Tenebrae' van Paul Celan:

Zur Tränke gingen wir, Herr.

Es war Blut, es war,
was du vergossen, Herr,

Es glänzte,

Es warf uns dein Bild in die Augen, Herr.
Augen und Mund stehen so offen und leer, Herr.
Wir haben getrunken, Herr.
Das Blut und das Bild, das im Blut war, Herr.

Bete, Herr.
Wir sind nah. (uittreksel)


Xander Hunfeld is in 1949 geboren in Velsen. Hij studeerde aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam compositie bij Robert Heppener en piano bij Boukje Land. Dit jaar hoopt hij zijn Filosofie graad te behalen aan de Vrije Universiteit in dezelfde stad. In 1983 werd hij geselecteerd voor het project Jonge Componisten van het Nederlands Ballet Orkest. In 1984 won hij de eerste prijs in de European Composition Competition voor jonge componisten, met uitvoeringen in Davos en Lugano in Zwitserland en in de Doelen in Rotterdam. Inmiddels heeft Xander Hunfeld ruim twintig composities gepubliceerd die regelmatig worden uitgevoerd.


Zerk (1995/98) werd geschreven in het kader van het project Caroussel waarin componisten uit België, Israël, Nederland, Rusland en de Verenigde Staten hun werk konden voorleggen aan ensembles uit deze landen. Het project werd georganiseerd door de Brabantse componist Jo Sporck. Gaudeamus zorgde voor de coördinatie.
Het ensemble Musica Nova uit Israël koos mij uit. Naar aanleiding van gebeurtenissen in mijn familie schreef ik de gedichten Breuk, Zerk en Crux. Het nonet Zerk verwijst naar dezelfde gebeurtenissen en is daar ook een vertaling van. De compositie werd in februari 1995 in het museum van Tel Aviv uitgevoerd.


Walter Hus
Even in the industrial wastelands of Eleusis the priestresses howl (1998)

De nieuwe compositie van de Brusselaar Walter Hus (1959) is in wezen 'pure' muziek zonder politieke bijbedoelingen. Hoewel, het werk kwam tot stand onder het (nog steeds) hoorbaar verstorende gewicht van subsidie-bureaucratie en -politiek...


Toshi Ichiyanagi geboren in Japan vertrok op 19-jarige leeftijd naar de Verenigde Staten waar hij compositie studeerde bij o.a. John Cage. Veel van zijn composities zou men kunnen rekenen tot de experimentele muziek. Toevalsmuziek, elektronische muziek en grafische notaties zijn onderdelen waar Ichiyanagi zich veel mee bezig houdt.

In Wind Trace (1984) geeft de componist ons een muzikale impressie van de wind als natuurverschijnsel. Hij past hiermee in een Japanse traditie waarin veel kunstuitingen de natuur als thema hebben (zoals ook componisten als Toru Takamitsu en Keiko Abe). Naast Wind Trace is ook Portrait of a forest for marimba solo van zijn hand. In Wind Trace spoort Ichiyanagi als het ware de wind op en verwerkt dit in zijn compositie. Het begint als een zachte bries die omslaat in een wat ruigere storm, die aan het eind weer gaat liggen.


Ernst Jandl
Die Teufelsfalle
(1965). Sonore poëzie die toespelingen maakt op bestaande teksten, maar zich beweegt op de grens tussen het mededeling en onzin. Door op te houden tekst te zijn, verliest de taal haar essentieel communicatieve karakter.


Willem Jeths
Fas/Nefas (1998)
Zowel in klank als verschijning is het verschil tussen een harp en een vleugel aanzienlijk, zou je denken. Aan de andere kant: is een vleugel niet gewoon een gekantelde harp met een zwarte kast en mechaniek er omheen? De Nederlandse componist Willem Jeths zou deze laatste vraag waarschijnlijk bevestigend beantwoorden. De reden daarvoor is als volgt. Toen het Symfonisch Orkest van Osaka Jeths in 1997 vroeg een pianoconcert te schrijven, moest hij de boot aanvankelijk afhouden. Heel graag, maar veel te druk. Snel kwam Jeths op zijn beslissing terug. Want waarom zou hij zijn harpconcert, kort daarvoor in opdracht van het Residentie Orkest geschreven, niet omwerken tot een pianoconcert? Het lijkt een onwaarschijnlijke ingeving, maar de wijze waarop de harpist in dit werk met zijn instrument omgaat, verklaart veel. In plaats van de traditionele zachtaardige tokkeling slaat hij of zij soms zeer ferm met slagwerkstokken op de snaren. De open snaren van de harp vinden we negentig graden gedraaid terug in een vleugel zonder klep, en Jeths laat in zijn transcriptie pianiste Tomoko Mukaiyama dezelfde handelingen als in de harpversie uitvoeren. Zij hamert niet alleen op het manuaal, maar sluipt daarvan weg en volvoert snarenkwellende handelingen recht in de vleugel. Met name de lage e krijgt er stevig van langs. De obsessieve repetitie van deze noot ligt dan ook als een ketting door het stuk. Deze afwijkende speelwijze betekent een verbreding van de klankkleurmogelijkheden van het instrument. Jeths rekt deze grenzen nog verder op door de piano te prepareren – een ooit door John Cage uitgevonden, eenvoudig maar geniaal principe: de klank van (een deel van) de snaren wordt vervormd door het daaraan bevestigen van een schroefje, wat tape of een stukje hout. Of, in het geval van Jeths: een stel wasknijpers.
De gevoeligheid voor klank die deze componist kenmerkt, is eveneens in zijn schrijfwijze voor het begeleidende orkest te horen. Wat klankkleurpracht en -gruwel betreft haalt Jeths ook daar het onderste uit de kan.
In tegenstelling tot deze fascinatie voor klankkleur staat het gebruikte notenmateriaal. Daarmee is Jeths heel spaarzaam, een eigenschap die hij van zijn leraar Tristan Keuris overnam. Twee in elkaar geschoven viertonige akkoorden en een simpele e-groot drieklank voorzien hem, secuur doserend, van voldoende stof.
tekst: Jochem van der Heide


Tom Johnson werd geboren in Colorado (USA) in 1939. Hij studeerde aan Yale University en genoot privé compositielessen bij Morton Feldman. Na vijftien jaar in New York te hebben gewoond, ontdekte hij dat zijn muziek vaker in Europa dan in de Verenigde Staten werd uitgevoerd, dus verhuisde hij naar Parijs waar hij sinds 1983 woont. Hij wordt gezien als minimalist omdat hij componeert met simpele vormen, beperkte toonscala en in het algemeen gereduceerd materiaal. Maar hij werkt op een logischer manier dan de meeste minimalisten, vaak gebruik makend van formules, permutaties, automatismen en voorspelbare opeenvolgingen. Eén van zijn extreemste werken is The Four Note Opera (1972), een avondvullend muziektheaterwerk bestaande uit slechts vier verschillende toonhoogten. Een andere opera, getiteld Riemannoper (1988), bestaat uitsluitend uit een zetting van artikelen uit Riemanns Musiklexicon, een Duitse muziekencyclopedie.

Narayana¹s Cows, voor instrumentaal ensemble en verteller (1989)
Narayana was een veertiende-eeuwse Indiase wiskundige, die het volgende vraagstuk voorlegde: een koe brengt ieder jaar één kalf voort. Ieder kalf, te beginnen in haar vierde jaar, brengt aan het begin van elk jaar één kalf voort. Hoeveel koeien zijn er in totaal na bijvoorbeeld zeventien jaar?
Terwijl u hieraan werkt, geven wij u een muzikale demonstratie. In het eerste jaar is er slechts de originele koe en haar eerste kalf.
In het tweede jaar is er de originele koe en twee kalveren.
In het derde jaar is er de originele koe en drie kalveren.
In het vierde jaar wordt het oudste kalf moeder en begint de derde generatie Narayana¹s koeien.
In het vijfde jaar komt er weer een moederkoe bij en drie nieuwe kalveren.
In het zesde jaar zijn er vier productieve koeien, vier nieuwe kalveren en een totale kudde van 13.
Het zevende jaar brengt de geboorte van het eerste kalf van het eerste kalf van het eerste kalf van Narayana¹s originele koe, en daarmee begint de vierde generatie.
In het achtste jaar groeit de kudde, die van 1 naar 2 naar 3 naar 4 naar 6 naar 9 naar 13 naar 19 ging, nu naar 28.
In het negende jaar worden er 13 nieuwe kalveren geboren. Eén daarvan is de dochter van de originele koe, zes daarvan kleindochters en zes achterkleindochters.
In het tiende jaar groeit de kudde van 41 naar 60 en de vijfde generatie begint op een nieuwe noot.
In het elfde jaar worden nog eens 28 kalveren door 28 moeders voortgebracht en 32 andere kalveren staan op het punt moeder te worden, waarmee het totaal op 88 komt.
Narayana¹s kudde zet haar geboortegolf voort, groeit in het twaalfde jaar van 88 naar 129 en registreert een jaarlijkse bevolkingsgroei van 46,59%.
Als in het dertiende jaar de zesde generatie begint, daalt dit percentage ietwat, naar 46,51%.
Het veertiende jaar levert 88 nieuwe kalveren op en brengt daarmee de kudde van 189 naar 277.
In het vijftiende jaar telt de kudde 406 runderen, namelijk de originele koe, 15 dochters, 78 kleindochters, 165 achterkleindochters, 126 achter-achterkleindochters en 21 achter-achter-achterkleindochters.
In het zestiende jaar hebben we 1 nieuwe dochter, 13 nieuwe kleindochters, 55 nieuwe achterkleindochters, 84 nieuwe achter-achterkleindochters, 35 nieuwe achter-achter-achterkleindochters en de allereerste achter-achter-achter-achterkleindochter.
We zijn nu aangeland in het zeventiende en laatste jaar van het vraagstuk. De meesten van u hebben ongetwijfeld al berekend wat de totale bevolking nu bedraagt; is dit niet het geval of wilt u uw oplossing controleren, dan kunt u altijd nog de noten meetellen.


Mauricio Kagel

Con Voce
(1972). Voor zijn Tsjechoslowaakse vrienden geschreven in herinnering aan de Sovjetrussische invasie in Praag. Net zoals het Praagse volk zijn de drie spelers in Con Voce van hun stem beroofd. Het werk is gecomponeerd onder het motto: 'Bis jetzt war noch Händearbeit nötig, von jetzt aber arbeitet der Apparat ganz allein.' (Kafka - In der Strafkolonie)

Der Tribun (1979) gaat over een dictator die zijn demagogische redevoering instudeert met behulp van applausplaten en marsmuziek om zich in de juiste gemoedsgesteltenis te brengen. Hij test het retorische effect van deze hulpmiddelen. In het werk verwijst Kagel niet naar een werkelijk bestaande figuur. Daarmee wordt Der Tribun tijdloos. De muziek bestaat uit tien ironische marsen 'om de overwinning mis te lopen'. Ieder marcherend leger zou echter omvallen bij gebruik van deze muziek. En 'de beste militaire kapel van het land' kan het schouwspel alleen maar geluidloos aanstaren...

Playback Play - Neues von der Musikmesse (Radiostück - 1996/97)
"In het voorjaar van 1996 bezocht ik voor het eerst een muziekbeurs. De veelvoudige aspecten van een dergelijk gebeuren, waar de nieuwsgierigheid van de klanten, het opschepperige aanbod van de organisator, de polyfonie der geluiden en klanken en de ononderbroken vakgesprekken zich tot een ongehoord continuüm vermengen, hebben me geïnspireerd tot het schrijven van deze radiofonische compositie, waarin bezoekers onophoudelijk instrumenten en elektronische apparaten trachten uit te proberen en waar allerlei muzikale manifestaties te zelfdertijd plaatsvinden."


Matthias Kaul
Für einen sprechenden Schlagzeuger und ehemals futuristische Geräte (1989)
Mayakovsky's verhalen (o.a. "Tagesbefehl Nr. 2 - an die Kunstarmee") worden in een vervreemdend historisch perspectief gezet door het symbolisch geladen instrumentarium van de futuristen, dat tevens als decor dienst doet, en door citaten van Eisler en Brahms. Het werk ontstond toen Duitsland de Westmark invoerde in het oostelijke landsgedeelte.


Hanna Kulenty studeerde viool aan de Chopin Muziekacademie in Warschau en daarna van 1986 tot 1988 aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag bij Louis Andriessen. Sinds 1989 werkt ze als componiste, veelal in opdracht. Als gastdocent gaf zij lezingen bij diverse muziekinstellingen in binnen- en buitenland.
Aan veel van Kulenty’s werken ligt een van te voren vastgestelde intensiteitscurve ten grondslag.

Zo ook in Blattinus (1997) (de Latijnse vertaling voor bloedrood). In dit werk wordt gebruik gemaakt van de zgn. boogtechniek.


Jos Kunst
XXVII Concertino (1994-95). Componist Jos Kunst heeft tijdens zijn te korte leven niet de erkenning gekregen die hij verdient. Veel van zijn werken zijn zelfs nooit aan een première toegekomen. "Laat ieder zijn oren wijd open zetten, en voor het overige denken waaraan hij wil. Als alles goed gaat zal de muziek dan zijn denken beetpakken, en er zo al geen substantie, dan toch vorm aan geven. En misschien is de productie van betekenisstructuren, van denkhoudingen, op den duur zelfs wel effectiever dan het opleggen van concrete ideeën. Misschien is muziek nog wel ergens goed voor." Aldus componist, musicoloog, dichter, taalkundige, filosoof en theoloog Jos Kunst.


György Kurtág werd op 19 februari 1926 uit Hongaarse ouders in Lugos (Roemenië) geboren. In 1945 verhuisde Kurtág naar Boedapest, waar hij aan de Ferenc Liszt Academie studeerde. Hij geldt als de belangrijkste in Hongarije levende componist. Kurtág vond zijn eigen muzikale taal na een verblijf in het buitenland. In 1957 en 1958 studeerde hij in Parijs bij Milhaud en volgde hij de analyseklassen van Messiaen. Op de door Pierre Boulez georganiseerde concerten van de Domaine Musical kon hij bovendien de ontwikkelingen in de muziek op de voet volgen. Van doorslaggevend belang voor Kurtág was het contact met de psychologe Marianne Stein.  Zij was het die Kurtág er toe aanzette om zijn muzikale problemen te overdenken en te formuleren. Ze stelde hem voor, aanvankelijk bij wijze van oefening, om zich te concentreren op het verbinden van intervallen en op het articuleren van kleine cellen met een zelfstandige muzikale betekenis die niet is ontleend aan grotere vormsamenhangen. Hiermee trof zij het wezenlijkste element dat Kurtágs componeren zou gaan bepalen. Kurtág schreef voornamelijk werken voor kleine bezettingen die alle bestaan uit een verzameling geconcentreerde, precies uitgewerkte miniaturen.

Al is de muzikale inhoud van een vroeg werk als de Acht duo's voor viool en cimbalon, opus 4 (1961) enigszins abstract, het is opwindende, soms bijtend agressieve muziek. De beweging is vaak extravagant, het ritme en de dynamiek zijn rijk geschakeerd en de kleur en mogelijkheden van de instrumenten worden tot op het bot uitgebuit. Een belangrijke ontwikkeling in Kurtágs oeuvre is een gevolg van zijn toegenomen belangstelling voor vocale kamermuziek. Zijn aandacht voor de stem leidde tot een melodischer, dikwijls sterk lyrische schrijfwijze. De muzikale lijnen worden langer, de vormen minder fragmentarisch en de dramatisch-expressieve lading neemt toe. Door de sterke betrokkenheid van de componist bij de door hem gebruikte teksten, die hij van evenveel belang acht als de muziek en die voor hem een autobiografische betekenis hebben, wordt de muzikale emotie minder abstract. De liederen-cycli zijn te beschouwen als verkapte mini-opera's. Het zijn persoonlijke bekentenissen. Kurtág kiest altijd voor teksten die even kernachtig geformuleerd zijn als zijn muziek. Dezelfde behoefte om een persoonlijke emotionele lading in zijn werk tot uiting te brengen, spreekt uit Kurtágs liefde voor de grote negentiende eeuwse liedcomponisten en de steeds herkenbaarder geworden verwijzing naar de Hongaarse volksmuziek. Zijn werk knoopt aan bij tradities, maar behoudt zijn eigen kwaliteit. Door de verwijzingen en door de emotionele intensiteit heeft zijn muziek een grote evocatieve kracht en spreekt zij direct tot de verbeelding. De variatie in karakter van de stukken is enorm: van speels tot dramatisch geladen; van streng geordend tot vrij klinkend; van decoratief en bijna zinnelijk; van klankbeleving tot uiterst sober. De compositorische beheersing waarmee Kurtág zijn poëtica gestalte geeft is indrukwekkend, zoals te horen is in de liederencycli Opus 12 en opus 19, die vanavond ten gehore worden gebracht.

S.K. Herinneringsgeluid, Opus 8, 7 liederen op gedichten van Dezsö Tandori (1975)

1. De weg naar Damascus
    Nu alles hetzelfde is als altijd
    nu is het moment, hoogste tijd dat...

2. Kant - herinneringslied
    De grasmaaier (daar)
    ‘t Scheerapparaat (hier)

3. Twee regels van "Banden" (eerste - laatste)
    Dit wil ik me allereerst herinneren.
    Ja, herinneren wil ik me dit.

4. Kavalis - haiku
    Al half drie!
    Hoe snel is deze eeuw voorbij gegaan.

5. Om te blijven oefenen
    Er zij troost.
    ör zö tröst.
    Ar za trast.
    Ir zi trist.
    Ur zu trust.
    Ur zu trust.

6. Het droevige van ‘t werkwoord "zijn"
    Ik zou willen dat het zo was.
    Zo was het niet.
    Ik vroeg: moge het zo zijn.
    Het mocht zo zijn.

7. Les adieux
    Hoe lang heb ik haar niet gezien!
    Ik geloof dat ik op haar begin te lijken.
    (Ze lijkt al op iemands anders)
    "De voortdurende confrontaties, identificaties:
    ronddraaiende verkeersborden;
    vooral noodlottig
    voor wie altijd op dezelfde plaats blijft."

vertaling (uit het Hongaars): Margo Rens

Scènes uit een liefdesgeschiedenis, Opus 19, 15 liederen op gedichten van Rimma Dalos (1980)

1. KOM
Kom,
    ik strek mijn hand uit.
Met mijn warmte
    verdrijf ik jouw kilte.
O. hoe lang al
    bewaar ik in de hoekjes van mijn ziel
Overbodige kruimels.

2.     TUSSEN ONTMOETING EN AFSCHEID Klaagzang van wanhoop
Tussen ontmoeting
    en afscheid,
tussen afscheid
    en wachten
strekte zich mijn vrouwenleven uit.

3. SMEEKBEDE
Vergeef mij, barmhartigen,
mijn vrouwelijke zwakte,
dat ik liefhad
met de ziel van een profeet.

4. STA MIJ TOE
Sta mij toe
je aan te raken,
met je te versmelten en in je op te lossen.

5. AFTELVERSJE
Alles heb ik gezocht-
    alles heb ik gezien.
En ik heb een liefde verworven
    die behoorlijk versleten is.

6. DROOM
Altijd heb ik dezelfde droom:
ik wil dat je bij mij bent.
Steeds als je dichterbij komt
duw ik je weg.

7. RONDO
Ik zei dat het niet kon,
ik zei dat het voorbij zou gaan,
ik praatte en praatte...
Achter de mist van die dagen
was geen rood ochtendgloren te bespeuren,
na de minuten van geluk -
de pijn van het scheiden.
Wij kenden geluk,
wij kenden het scheiden...
Ik zei dat het niet kon,
ik zei dat het voorbij zou gaan,
ik praatte en praatte...

8. NAAKTHEID
Ik bedek mijn ziel
met een vijgenblad
en loop weg uit het paradijs.

9. WALS VOOR EEN KLEINE DRAAILIER
Ook in de piekuren
dendert zonderen haperen
de tram van mijn ziel.

10. SPROOKJE
Ik wilde aan jou verschijnen als een hemelbewoonster
in het schijnsel van een sterrenaureool,
maar ik moest de deur openen
als een smeerpoets
met een bezem in de vuile hand.

11. OPNIEUW
Ik wacht opnieuw op jou.
Hoe lang duurt het
voordat het overmorgen is.

12. ONEINDIGE REEKS DAGEN (perpetuum mobile)
Weer is
de zondag voorbij.
Dus komt er een volgende.

13. VISITE
Onder de witte koude van de sneeuw
als beschermer kwam
een gast bij mij - de weemoed.

14. WAAR
De liefde sterft
    ontkiemd
        in de haast
            van de lente.
Maar bij jou in de tuin
    groeit
        het gras
            van de vergetelheid.

15. EPILOOG Klaagzang van moedeloosheid
Tussen ontmoeting
    en afscheid,
tussen afscheid
en wachten
strekte zich mijn vrouwenleven uit.

vertaling (uit het Russisch): Joleen van Splunter


Vanessa Lann studeerde aan de Harvard University. Zij ontving vele prijzen, zowel in de Verenigde Staten als in Nederland, waar zij sinds 1990 woont. Onlangs voltooide zij haar postdoctorale opleiding aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag bij Theo Loevendie. Haar werken werden uitgevoerd in Amerika en heel Europa door ensembles en orkesten als het Nederlands Ballet Orkest, het Nieuw Ensemble, het New Hinton Ensemble uit Frankrijk en het Raoul Dufy Strijkkwartet.

Towards the Centre of Indigo (1997) is een meditatie over de kleur indigo. Het gaat zowel over het woord zelf, als over het gevoel dat deze kleur bij de componiste losmaakt. Omdat indigo de kleur is die vaak met het spirituele en mystieke wordt geassocieerd, gebruiken de spelers slechts een kleine hoeveelheid klanken en ritmes, terwijl de interactie tussen de spelers onderling bestaat uit patronen die langzaam langs elkaar heen schuiven. De eigenlijke ‘meditatie’ wordt door de musici gesproken; de instrumenten worden gebruikt om de indruk te wekken van vraagstelling, ontdekking en vrede.


Ramón Lazkano werd geboren in Baskenland. Hij studeerde compositie in San Sebastian bij Escudero en in Parijs bij Bancquart. In Parijs werkte hij bij het IRCAM met Murail en Manour en vertrok daarna naar Canada waar hij les krijgt van Trenblay. Lazkano is leider van het Ostots-ensemble, dat zich toelegt op hedendaagse muziek. Zijn symfonische werken en kamermuziek zijn veelvuldig in Europa gespeeld. Hij heeft belangrijke prijzen behaald waaronder de Prijs van de Spaanse Academie in Rome en de Prijs Prince Pierre de Monaco in 1995. Over zijn werk zegt Lazkano: ‘...De muziek voert naar stilte. Waar het op aankomt is de indruk die achterblijft: een onvoltooide emotionele herinnering...’

Ombres de Feu (1996) is zeer virtuoos en behoorlijk complex. Het bestaat uit twee zeer langzame delen rondom een hartstochtelijk en koortsachtig middendeel waarin micro-intervallen, een heel scala van harmonische klanken en een cadens zijn opgenomen. Ook dit werk is opgedragen aan Elias Arizcuren en Cello Octet Conjunto Ibérico.


György Ligeti is een zeer nauwgezet man, die het uiterste vraagt van de interpreten van zijn muziek. Sommige componisten, waarvan Ligeti er een is, zijn doodsbenauwd dat de uitvoerder zich te grote vrijheden permitteert. Net als Penderecki en Lutoslawski trad de Hongaarse componist eind jaren vijftig de geschiedenis van de Westerse nieuwe muziek binnen. Na zich enkele jaren in de elektronische muziek te hebben verdiept, hield hij zich nog uitsluitend met traditionele klankbronnen bezig. Toch heeft de elektronische muziek zijn werk diep beïnvloed. Uit dezelfde generatie als Boulez en Stockhausen, heeft Ligeti een geheel eigen weg bewandeld; hij zette zich af tegen het strenge serialisme. Kernbegrippen voor zijn complexe muziek zijn klankvlakken, subtiel toegepaste clustertechnieken, klankruimte, klankmassa en structurele toepassing van een veelheid aan stemmen, door hemzelf ‘micro-polyfonie’ genoemd.

Over zijn Etudes pour piano (1955-heden) zegt hij zelf het volgende: "De eerste aanleiding voor het schrijven van de etudes was mijn eigen onvoldoende pianotechniek..... Ik wou als kind een fantastische pianist worden, ik wist veel van de nuances van de aanslag, frasering, rubato en formele structuren en ik houd enorm van piano spelen, maar alleen voor mijzelf. Om een goede techniek te ontwikkelen moet je al voor je puberteit met oefenen beginnen, maar ik was dat punt al hopeloos gepasseerd". Naast invloeden van de zeer pianistische componisten Scarlatti, Chopin, Schumann en Debussy vond Ligeti een rijke bron in de muziek van veel Afrikaanse culturen. Onder andere het polyfone ensemblespel van verscheidene xylofoonspelers uit Oeganda, de Centraal Afrikaanse Republiek en Malawi zette hem op het spoor van soortgelijke technische mogelijkheden op de pianotoetsen. Verdere invloeden komen uit het gebied van de geometrie en tenslotte wijst Ligeti ook nog op het volgende: ".... En dan mijn bewondering voor Conlon Nancarrow! Van zijn Studies for Player Piano leerde ik de ritmische en metrische complexiteit. Hij liet zien dat er hele werelden van ritmisch melodische subtiliteiten bestonden, die veel verder gingen dan de grenzen zoals we die tot dan kenden in de ‘moderne muziek’..."


Theo Loevendie werd geboren in 1930 te Amsterdam, waar hij aan het conservatorium zijn hoofdvakstudie compositie en klarinet voltooide. Tot 1968 was Loevendie vrijwel uitsluitend actief op het terrein van de jazz: hij trad met zijn eigen groep op tijdens de belangrijkste internationale jazzfestivals. Pas na 1968 richtte hij zich tevens op het componeren concertmuziek, waarvan het grootste deel op grammofoonplaten en cd's verscheen. Zijn werken worden regelmatig op festivals over de hele wereld uitgevoerd, zoals de Warschauer Herbst, de Steierischer Herbst, de Biënnale Zagreb, het Pan Festival in Seoel, diverse ISCMfestivals alsmede talrijke uitvoeringen in Holland Festivals.

Cycles (1992) is opgedragen aan het rondom kwartet. De titel duidt op een repetitieve cyclische vorm. De aan het begin uit 2 1/2 tel bestaande cyclus herhaalt zich, maar expandeert, tot op de helft van het werk een cyclus van 55 tellen is bereikt, waarna de cyclus weer inkrimpt tot de korte beginduur. Het repetitieve element, het in een volgende cyclus terugkeren van melodische en harmonische gegevens, wordt versluierd doordat die gegevens bij hun herhaling aangroeien en afbrokkelen. Bovendien schuiven de gegevens met verschillende snelheden op in het ritmische raster dat de basis van de cyclus vormt. Zo ontstaan geen ritmisch exacte herhalingen en is de combinatie van gegevens altijd weer eenmalig. Een onromantische, objectieve vorm die in denkwijze is verwant aan astronomische verschijnselen; hemellichamen met eik een eigen cyclus komen in steeds wisselende verhoudingen tot elkaar te staan.


Frank London is componist en arrangeur en speelt trompet en keyboard in de Klezmatics, Les Miserables Brass Band en de Hasidic New Wave. Hij heeft opgetreden met John Zorn, Mel Torme, Lester Bowie, LaMonte Young, David Byrne en heeft meer dan zestig plaatopnames gemaakt. London maakte diverse composities voor film, dans en theater.

Full Moon, Ancient Waters is een onderdeel van de filmmuziek voor The Shivitz van Jonathan Berman, en is gebaseerd op traditionele Oost-Europese Joodse melodieën.


Daan Manneke werd geboren in 1939 (Kruiningen). Hij studeerde orgel en compositie aan het Brabants Conservatorium te Tilburg, onder andere bij Jan van Dijk en Louis Toebosch. Hij vervolgde zijn orgelstudie bij de Belgische organist Kamiel D'Hooghe (Brussel) en zijn compositiestudie bij Ton de Leeuw (Amsterdam). In 1976 behaalde hij de Prijs voor Compositie aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam. Aan hetzelfde instituut is hij verbonden als docent compositie en analyse van de 20e-eeuwse muziek. Daan Manneke componeerde ongeveer 90 werken voor zeer uiteenlopende bezettingen en ensembles. Het merendeel van zijn oeuvre is uitgegeven bij Donemus (Amsterdam).
Verschillende van zijn composities zijn met prijzen bekroond. Daan Manneke is oprichter en leider van het kamerkoor Cappella Breda.

"Topos (1995) (plaats), geschreven in opdracht van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst, is een half-scenische madrigaal. Dit uit de 16e eeuw stammende genre is letterlijk bewegelijk en bewegend. Dit als symbool voor de steeds andere plaatsen waar een mens zich tijdens zijn leven kan bevinden. Topos heeft 4 delen: Enfance, Jeunesse, Dévotion en O saisons, ô châteaux! Vier perioden van een leven, vier karakteristieken. Zoals veel van mijn gebruikte teksten ook nu weer teksten van Arthur Rimbaud (1854-1891). Ik houd van zijn teksten, extatisch, grillig of visionair. Topos is oorspronkelijk geschreven voor tien vocale solisten. De koorversie voegt een dimensie toe aan de klankdichtheid en theatrale werking."

Topos

Deel I: Enfance

Des fleurs magiques bourdonnaient. Les talus Ie berçaient. Des bètes d'un élégance fabuleuse circulaient. Les nuées samassaient sur la haute mer faite d'une éternité de chaudes larmes.

[III]

Au bois il y a un oiseau, son chant vous arrête et vous fait rougir.

Il y a une horloge qui ne sonne pas.
Il y a une fondrière, avec un nid de bêtes blanches.
Il y a une cathédrale qui descend et un lac qui monte.
Il y a une petite voiture abandonné dans le taIlis, ou qui descend Ie sentier en courant, enrubannée.
Il y a une troupe de petits commédiens en costumes, aperçus sur la route à travers la lisière du bois.
Il y a, enfin, quand I'on a faim et soif, quelqu’un qui vous chasse.

[IV]

Je suis Ie saint, en prière sur la terrasse, - comme les bêtes pacifiques paissent jusqu' à la mer de Palestine.
Je suis Ie savant au fauteuil sombre. Les branches et la pluie se jettent à la croisée de la bibliothèque.
Je suis Ie piéton de la grand’route par les bois nains; la rumeur des écluses couvre mes pas. Je vois longtemps la mélancolique lessive d'or du couchant.
Je serais bien l'enfant abandonné sur la jetée partie à la haute mer, Ie petit valet suivant l'allé dont Ie front touche Ie ciel.
Les sentiers sont âpres. Les monticules se couvrent de genêts. L'air est immobile. Que les oiseaux et les sources sont loin! Ce ne peut être que la fin du monde, en avançant.

Deel II: Jeunesse

VINGT ANS

Les voix instructives exilées... L’ingénuité physique amèrement rassise... Adagio.
Ah! L’égoisme infini de l’adolescence, I’optimisme studieux: que Ie monde était plein de fleurs cet été! Les airs et les formes mourant ... Un choeur, pour calmer I'impuissance et l'absence! Un choeur de verres de mélodies nocturnes ... En effet les nerfs vont vite chasser.

Deel III: Dévotion

DÉVOTION

A ma soeur Louise Vanaen de Voringhem: Sa cornette bleue tournée á la mer du Nord. Pour les naufragés.
A ma soeur Léonie Aubois d’Ashby. Baou! L’herbe d'été bourdonnante et puante. Pour la flèvre des meres et des enfants.
A Lulu, - démon - qui a conservé un gout pour les oratoires du temps des Amies et de son éducation complète. Pour les hommes! A madame...
A l'adolescent que je fus. A ce saint vieillard, ermitage ou mission.
A l'esprit des pauvres. Et à un très haut clergé.
Aussi bien à tout culte en telle place de culte mémoriale et parmi tels événements qu'il faille se rendre, suivant les aspirations du moment ou bien notre propre vice sérieux.
Ce soir à Circeto des hautes glaces, grasse comme Ie poisson, et enluminée comme les dix mois de la nuit rouge - (son coeur ambre et spunk) - pour ma seule prière muette comme ces régions de nuit et précédant des bravoures plus violentes que ce chaos polaire.
A tout prix et avec tous les airs, même dans des voyages métaphysiques. Mais plus alors.

Deel IV: O saisons, ô châteaux!

O saisons, ô châteaux!
Quelle  âme est sans défauts?

J'ai fait la magique étude
Du bonheur, qu'aucun n'élude.

Salut à lui, chaque fois
Que chante Ie coq gaulois.
Ah! je - n'aurai plus d'envie:
Il s'est chargé de ma vie.

Ce charme a pris mon âme et corps
Et dispersé les efforts.

O saisons, ô châteaux!

L’heure de sa fuite, hélas!
Sera I'heure du trépas.

O saisons, ô châteaux!

Cela s'est passé. Je sais aujourd'hui saluer la beauté.

Vertaling

In het bos is een vogel, zijn zang houdt je tegen en doet je blozen.

Er is een klok die niet slaat.
Er is een modderpoel met een nest witte beesten.
Er is een kathedraal die wegzakt en een meer dat rijst.
Er is een wagentje verlaten in het kreupelhout, of dat het pad afsnelt met wapperende linten.
Er is een groep kleine komedianten in kostuum, te zien op de weg door de zoom van het bos heen.
Er is tenslotte, als je honger en dorst hebt, iemand die je wegjaagt.

Ik ben de heilige, in gebed op het terras, - waar de vredesdieren grazen tot de Palestijnse Zee.
Ik ben de geleerde in de sombere fauteuil. De takken en de regen striemen het kruisraam van de bibliotheek.
Ik ben de loper op de hoofdweg door de dwergbossen: het geweld van de sluizen overstemt mijn stappen. Ik zie heel lang het droefgouden koningswater van zonsondergang.
Ik kon wel het verlaten kind zijn op de naar volle zee getrokken pier, de kleine knecht over de laan die oploopt naar de hemel.
De paden zijn hard, de hellingen bedekt met brem. De lucht is roerloos. Wat zijn de vogels en de bronnen ver! Dit kan alleen het einde van de wereld zijn, al verder gaand.

De leerrijke stemmen verbannen ... De fysieke groenheid pijnlijk bedaard...Adagio. Ach! Eindeloos egoïsme van de adolescentie. IJverig optimisme: wat was de wereld deze zomer vol bloemen! Nu wijzen en vormen wegsterven...-Een koor van glazen, van melodieën uit de nacht ... Ja waarlijk snel raakt het zenuwstel van streek.

Devotie

Tot zuster Louise Vanaen van Voringhem: -Haar blauwe kap die naar de Noordzee kijkt. -Voor de drenkelingen.
Tot zuster Leonie Aubois d’Ashby. Boe -het hooigras dat gonst en stinkt. -Voor de koorts van moeder en kind.
Tot Lulu, -demon- die een zwak bleef houden voor de badkamers uit de tijd van de Vriendinnen en haar halfbakken opvoeding. Voor de mannen! Tot madame...
Tot de jongeling die ik was. Tot die heilige grijsaard, kluizenaarshut of missie.
Tot de geest van de armen. En tot een erg hoge clerus.
Zo ook tot iedere eredienst op zo een heugelijke wijplaats en bij zodanige voorvallen dat men wel capituleren moet, volgens de aspiraties van het moment of wel onze eigen diepgaande ondeugd.
Vanavond tot Circeto van de hoge ijsvelden, vet als vis en met een kleur als de tien maanden van de rode nacht, -(amber en spunk haar hart), -voor mijn eenzaam gebed, sprakeloos als deze nachtregionen en voorspel tot stoutere stukken dan deze polaire chaos.
Tot iedere prijs en op iedere wijze, zelfs op metafysische reizen. -Maar niet verder.

0 seizoenen, sterke forten!
Wiens ziel kent geen tekorten?

Ik zucht naar de magische wet
Van geluk dat allen redt.

Maar daarmee is het steeds gedaan
Bij het kraaien van de haan.

Ik wil afzien van dit streven:
Het vergalde heel mijn leven.

Lijf en ziel heb ik verdaan
Door te ijv'ren voor een waan.

0 seizoenen, sterke forten!

Als die eenmaal is geweken,
Zal, helaas, ik zijn bezweken.

0 seizoenen, sterke forten!

Zo is het niet meer. Thans breng ik schoonheid de verschuldigde eer.


Roger Marsh (Engeland) studeerde begin jaren zeventig aan de University of York.HIj was lid van de ‘Clap Music’ theatergroep, waarvoor hij o.a. Calypso en Scenes de Ballet componeerde. In 1976 kreeg hij een Harkness Fellowship om in Amerika te studeren. Daarna woonde hij in San Diego, waar hij het bekende Not a Soul but Ourselves... schreef, uitgevoerd door o.a. Electric Phoenix en Vocem (100 uitvoeringen wereldwijd). In 1989 schreef hij The Big Bang - a dramatic oratoro , een twee uur durend werk waarin o.a. muziektheater, rock en vaudeville worden gecombineerd. Op dit moment doceert hij compositie, nieuwe muziek-directie en muziektheater aan de University of York. Het merendeel van zijn werk bestaat uit muziek voor zangstem.

Sozu Baba (1996) is de naam van een vrij onbekende Japanse mythologische figuur. Men kan over haar lezen in het boek ‘Glimpses of Unfamiliar Japan’ van de 19de eeuwse schrijver Lafcadio Hearn. Daarin wordt zij beschreven als een kolossale heks die staat bij de ingang van de onderwereld, op het punt waar de drie straten, die naar het paradijs, hel en lijden elkaar ontmoeten. Haar functie is het incasseren van drie ‘rin’ (munten) die ieder goed voorbereide dode voor zijn uiteindelijke reis moet betalen. Wanneer spoken onvoorbereid verschijnen (zonder drie rin), moet zij hun kleren nemen en hun naakt naar de plek die lot voor hun bepaald heeft laten gaan. Hoewel niet meer over haar bekend is, wist Judith Woolf een gedicht te creëren waarin zij machtig en angstaanjagend overkomt. Mijn compositie Sozu Baba verandert het gedicht tot een melodrama voor solo sopraan / actrice, die zichzelf moet begeleiden op een kleine trommel en zwarte crotales die aan haar polsen vast zitten. Mijn stijl is beinvloed door oude klassieke Japanse muziek, de Heike Biwa en in het bijzonder de uitvoeringen van Kinshi Tsurata, de oude blinde zanger die gespecialiseerd is in Satsuma Biwa. Het stuk is speciaal voor Janice Jackson gecomponeerd naar haar opdracht om een stuk gebaseerd op klassieke Japanse muziek te krijgen.


Steve Martland schreef onderstaande toelichting n.a.v. een project met het Nederlands Blazers Ensemble over de muziek van hernry Purcell.
In Nederland word ik meestal geassocieerd met Orkest de Volharding of het Maarten Altena Ensemble, maar uit het feit dat ik nu met het Nederlands Blazers Ensemble werk, zou je kunnen afleiden dat ik me in nieuwe kringen beweeg! Hoe kwam dit project dan tot stand?
In januari begin dit jaar werd ik op het spookuur (precies twaalf uur 's nachts) in een café benaderd door twee onbekende mannen. Dit gebeurde in Apeldoorn, waar ik toen mijn docent Louis Andriessen assisteerde tijdens de compositiewedstrijd van orkest De Ereprijs. De onbekende mannen die zo laat nog rondzwierven bleken van het Nederlands Blazers Ensemble te zijn. De vreemdelingen hadden het juiste moment voor hun actie uitgekozen, want ik was buitengewoon moe, en zonder veel tegen te sputteren stemde ik in met hun voorstel om een serie concerten te organiseren met mijn eigen muziek en dat wat mijn ‘bewerkingen' van Henry Purcell moesten worden. Ik was me er toen nauwelijks van bewust hoeveel tijd er in deze Purcell-bewerkingen zou gaan zitten: veel!
Het kostte eigenlijk helemaal niet veel moeite om me over te halen met Purcells muziek aan de slag te gaan, aangezien hij een van de componisten is waar ik sinds jaar en dag een groot liefhebber van ben, en hij, meer in het algemeen, nog steeds een van de grootste Engelse componisten is. Het was niet alleen leuk om een aantal liederen van Purcell te bestuderen, maar ik heb er ook van geleerd. Wat ik aanvankelijk niet besefte was dat met uitzondering van de melodie en baslijn, die heb ik zo gelaten, alles opnieuw moest worden gedaan, alle andere partijen en de instrumentatie. Geen eenvoudige opgave!

Purcells muziek zit vol menselijkheid, is vaak ‘pijnlijk' mooi en zonodig dramatisch of zelfs grappig (zoals de Cold Genius song (1999)). In al mijn nederigheid heb ik geprobeerd versies van deze schitterende stukken te maken die hopelijk de goedkeuring van de heer Purcell kunnen wegdragen.
Ik kreeg ook het verzoek om een ouverture te maken (ik schrijf nooit ouvertures!). Dus werd Purcells Staircase ouverture de basis voor mijn eigen Step by Step (1999) (op de trap van de heer Purcell). Met een nogal overdreven enthousiasme stortte ik mij op deze taak en kwam tot een nieuw stuk met een nieuwe contrapunt, nieuwe harmonieën, en vóór alles aardig afwijkende ritmes, die helemaal niet zo barokkig klinken. Ook besloot ik om in de slotmaten degene die de trap op loopt te veel te laten drinken, zodat hij naar beneden valt!
Full Fathom Five (1993), dat zijn titel dankt aan een lied uit Shakespeares The tempest, is een koperkwintet met zeven delen die in feite een soort danssuite vormen. Het stuk schreef ik in opdracht van de Rotterdamse Kunststichting. Thames Brass verzorgde op 5 november 1993 de première ervan, in Rotterdam, in Zaal De Unie. Pas onlangs, en onafhankelijk van het onderhavige project, arrangeerde ik Purcells bekende Fantasia on one note (voor strijkers) voor koperkwintet, waarin ik ook weer wat persoonlijke grillen verwerkte. Het idee was om het resultaat hiervan, One Note Fantasy (1999), eventueel te combineren met Full Fathom Five. Het hele stuk door is één noot, de centrale C, in iedere maat op iedere tel te horen. Tijdens dit project wordt One Note Fantasy voor de eerste keer uitgevoerd.
Mr Anderson's Pavane (1994) schreef ik voor het Maarten Altena Ensemble, naar aanleiding van de dood van de Britse filmregisseur Lindsay Anderson, die ik vagelijk kende. Het is een treurzang die ik later voor mijn eigen band arrangeerde en op verzoek van het Nederlands Blazers Ensemble nu weer verder heb bewerkt!
Poor Roger (1997) maakt deel uit van de Street Songs die ik schreef voor de King's Singers en de slagwerkster Evelyn Glennie, en is nu bewerkt voor het Blazers Ensemble, om daarmee te voldoen aan het verzoek om voor een opgewekt einde te zorgen! Poor Roger is volgens de oorspronkelijke tekst dood en begraven. Boven zijn hoofd groeit een appelboom. Daar komt een oude vrouw om de appels te plukken. En daar springt Roger uit zijn graf en geeft de arme vrouw een klap op haar hoofd!
Mijn oprechte dank gaat uit naar het Nederlands Blazers Ensemble voor het feit dat ze me voor dit project hebben uitgenodigd. Hoewel ik de volgende keer een stuk voorzichtiger zal zijn als ik weer wordt benaderd door onbekende mannen in Apeldoornse cafés!
Steve Martland


Tilo Medek werd geboren in Jena, studeerde compositie aan de Deutsche Hochschule für Musik Berlin (DDR) en musicologie aan de Humboldt-Universität. In 1977 heeft hij zich in de Bundesrepubliek Deutschland gevestigd, waar hij sindsdien leeft en werkt. Hij werd onderscheiden met vele prijzen. Als eregast was hij aanwezig bij tal van manifestaties zoals het Festival International des Choeurs d'Enfants in Nantes en de Deutsche Akademie in Rome. Medek kreeg in 1967 de Gaudeamus Prijs voor zijn werk Todesfuge, een indrukwekkend werk waarin hij de lyrische zuiverheid van een sopraan solo afzet tegen een dichte korale textuur die de massa symboliseert in het Nazi Duitsland. Hoewel hij in zijn verdere producties met veel meer vrijheid componeerde (opera, ballet, muziek voor theater, film en televisie, symfonische muziek en ook een fluitconcert), verschijnt in sommige van zijn werken een aan dit karakter verwant element.

Zo ook in Abfahrt einer Dampflokomotive (1976), een descriptief werk waarin met onbarmhartige strengheid het hele orkest als een machine gebruikt wordt, vanaf de inwerkingtreding van de locomotief, opgeroepen door middel van verrassende effecten, via de strakke ritmische en dynamische overlapping van de stemmen, tot het stil staan van de ventielen en het blazen van de fluit.


Chiel Meijering studeerde slagwerk en piano aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam; van 1976 tot 1979 studeerde hij compositie bij Ton de Leeuw. Hij heeft een aantal on-Hollandse trekken: hij componeert zeer veel (tientallen composities per jaar) en is spontaan, extravert en emotioneel. Hij doet regelmatig uitspraken over de muziekpraktijk in Nederland. Als componist heeft hij een ambivalente houding ten opzichte van het Nederlandse muziekleven: als ‘modern-serieus’ componist neigt hij te veel naar de popscene, als popmusicus is hij weer te klassiek.Veel van Meijerings werken zijn gebaseerd op numerologie en op numerieke series. Zijn werk bevat ook invloeden van de minimal music, new-age, boogie- woogie en rock ‘n ‘roll.
Elke compositie is totaal anders. Het enige wat zijn stukken gemeen hebben is een bijna wilde stroom van ideeën die de aandacht van de luisteraar voortdurend prikkelt. Meijering wil vermaak bieden. Zijn grootste angst is dat het publiek zich verveelt. Bij de opbouw van zijn werken gaat hij ervan uit dat de luisteraars een tijdsduur van drie minuten als lang ervaren. Naar zijn mening hoort muziek daar rekening mee te houden. Goede muziek, zo vindt hij, heeft een montagesnelheid die vergelijkbaar is met die in videoclips bij popmuziek.

Over No pain, no gain  schrijft Meijering zelf het volgende: "De titel refereert aan de winst die behaald wordt na inspanning. Er moet door de twee musici een hoop werk verricht worden. De vrijgekomen energie heeft zowel een muzikale als fysieke betekenis. Een naar boven gericht thema van de drie noten b-g-c# staat symbool voor de wens om los te komen van de aarde. Een snel veranderend motief zorgt voor opwinding in het langzame akkoordendeel en het vereist steeds meer energie totdat het eindelijk tot hoofdthema wordt. Je zou het werk kunnen zien als een slag tussen de geest en de materie, en de kracht die het kost om los te komen van de zwaartekracht die ons naar beneden trekt. Elk motief heeft zijn eigen symbolische betekenis, maar de compositie als geheel moet niet beschouwd worden als symbolisch. Na al het zwoegen bereikt het werk in maat 217 een moment van apotheose, als de accordeon en de alt-saxofoon bij elkaar komen in een melodie met begeleiding, een soort klassiek moment van harmonie, dat echter snel instort met een grondgebonden motief in de saxofoon. De accordeon (maat 256) begint ook steeds meer dalende motieven (toenemende zwaartekracht) te spelen en het stuk dreigt een dramatische neergaande wending te nemen. Sterk opwaartse motieven in de saxofoon veroveren steeds meer grond, en voor de tweede keer keert, als een soort herinnering, de "klassieke" melodie met accordeonbegeleiding terug. Een sterk stijgend motief met cirkel van kwinten in de akkoorden van de linkerhand betekenen, als het ware symbolisch, dat de geest het heeft gewonnen van de materie."


Usko Meriläinen is in 1930 geboren in Finland en woont en werkt in Tampere. Voor Pierre-Yves Artaud schreef hij in 1985 een fluitkwartet Mouvements circulaires en douceur met gebruik van de contrabasfluit.

Summersounds (1979) is voor fluitsolo en tape en zal worden uitgevoerd door Lia Koolmees. De krekels, duidelijk te onderscheiden op de tape, totdat zij door de bewerking van de componist steeds elektronischer klinken, geven een ondergrond voor een elegant geschreven solo. De fluit gaat de dialoog aan met de krekels, soms in samenspraak, soms in tegenspraak.


Minoru Miki, de Japanse componist schreef slagwerkcompositie Marimba Spiritual in 1983/84. Het stuk kan gespeeld worden als een werk voor marimba-solo en als een werk voor marimba en drie slagwerkers. Tijdens dit concert zal de laatste versie worden uitgevoerd. De spelers zijn vrij in de keuze van hun instrumenten, maar het materiaal van de instrumenten is voorgeschreven: in het eerste deel dienen metalen instrumenten te worden gebruikt, in het tweede deel houten instrumenten en in het derde deel vel-instrumenten. De titel van het werk verwijst naar een gebed voor de hongersnood slachtoffers in Afrika en Azië. De snelle ritmische patronen uit het eerste deel vinden hun oorsprong in de traditionele Japanse muziek die gespeeld wordt tijdens het Chichibu Yatai Bayashi festival dat vlakbij Tokio in Japan plaatsvindt.


Meredith Monk, Amerikaanse filmregisseur, choreograaf, muzikant en componist viel in de zestiger jaren op als een "belangrijke stem" die zich afzette tegen de academische wereld. Het was de tijd van de "minimal music" met daarin geïntegreerd populaire en oosterse invloeden.. Vanaf de zeventiger jaren wordt Meredith Monk beschouwd als een van de toonaangevende artiesten op het gebied van de vocale muziek. "De menselijke stem is emotioneel superieur aan elk ander instrument. Omdat er geen sprake is van tekst, gebruik ik mijn stem op een abstracte manier, alhoewel ik nooit vergeet dat het een menselijk instrument is."

In Double Fiesta (1988) wordt dit duidelijk gedemonstreerd. Dit vrolijke, optimistische stuk vraagt erg veel van Tomoko Mukaiyama; de piano ondersteunt de stem slechts met een simpele begeleiding.


Victor Morosco is afgestudeerd aan de Juilliard School in New York. Zijn uitvoeringen als solist van de wereldpremières van Harold Faberman’s Concerto for Saxophone and String Orchestra met het Orchestra of America in de Town Hall in New York, en met het Contemporary Chamber Ensemble van Joseph Schwantner’s Diaphonia Intervallum in Carnegie Hall, maakte hem één van de meest vooraanstaande exponenten van de hedendaagse muziek voor saxofoon. Als lid van het Los Angeles Saxophone Quartet, bewerkte Morosco de gehele Kunst der Fuge van Johann Sebastian Bach voor saxofoonkwartet. Deze uitvoering is op CD uitgebracht.

Blue Caprice (1980), voor solo saxofoon is speciaal geschreven voor zijn eerste soloalbum Double Exposure en opgenomen in 1981. De originele titel was Caprice en Forme de Blues. Het stuk zou een Amerikaanse versie moeten zijn van de beroemde Caprice en Forme de Valse van Eugene Bonneau, en het is ook zo dat Bonneau in de laatste paar maten geciteerd wordt.
Het ongeveer acht minuten durende werk combineert de virtuositeit zoals die voorkomt in de 24 Caprices van Paganini, met veertien verschillende ‘bluesstijlen. De bedoeling was volgens zijn eigen woorden "om een erg virtuoos maar ‘leuk’ en feestelijk stuk te maken dat technieken en stijlvormen bevat uit zowel de jazz als de klassieke muziek.". Op deze manier is deze compositie een bloemlezing van historische jazz met verbindingen naar de Bebop, Gospel, Kansas City en Chicago stijlvormen.


Vladimir Nikolaev studeerde aan de Gnessins muziekacademie te Moskou en aarna aan het Tsjaikovski Conservatorium in dezelfde stad. Hij was laureaat van de eerste Internationale Lutoslawsky Competitie (1991) en prijswinnaar van het Lili Boulanger Memorial Fund (1992, Boston). Hij schreef kamermuziek, symfonische muziek, elektro-akoestische muziek en werken voor film en toneel.

Quick Amokus voor ensemble (1997/98) is ontstaan na vele experimenten van de componist op het gebied van elektro-akoestische muziek. In dit werk wordt een "elektronische" muzikale ervaring gecreëerd met behulp van een akoestisch ensemble. Hierdoor ontstaan diverse nieuwe en onverwachte klankkleuren.


Kirk Nurock studeerde compositie aan de Juillard School bij Vincent Persichetti en Roger Sessions. Zijn werken combineren onder andere dieren geluiden, jazz improvisaties, uitgebreide instrumentale technieken en ‘lawaai’ patronen met traditionele melodische en harmonische composities in een rijke orkestratie.

Dit is ook te horen in Smart Went Crazy (1992). Jazz thema’s en Latijns-Amerikaanse ritmes komen hier voort uit een mysterieuze en wazige sfeer. Het stuk is speciaal voor het Meridian Arts Ensemble geschreven in opdracht van het Lincoln Center Project.


Helmut Oehring

Foxfire III (Kaliumchloride) (1993)
Locked-In- (1992
Mischwesen (La tristessa durera) (1998)
Polaroids (1996)

Interview met Helmut Oehring en Iris ter Schiphorst naar aanleiding van bovenstaande composities:
Een biografie zoals een filmscript: zoon van dove ouders, absoluut gehoor en als muzikant en componist volledig autodidact. Op zijn vijftiende begon hij met gitaar, twee jaar nadien volgde een opleiding als bouwvakker, waarna hij tewerkgesteld werd als conciërge, koster, kerkhoftuinier,
"Ik was ooit een beestachtige Yes-fan [1983]. In één of andere recensie heb ik toen eens gelezen dat mijn lievelingsstuk The gates of Delirium opgebouwd was als een klassieke symfonie. Ik wist toen helemaal niet wat dat betekende, maar zo ben ik me gaan interesseren voor klassieke symfonieën... In 1986 spijbelde ik uit de nachtdienst om een concert met 'nieuwe muziek' te horen. Daarna heb ik alle partituren en platen van nieuwe muziek die ik maar kon vinden uit de biblio-theken gehaald... Plotseling zag ik een heel andere horizon."
Op zijn 25ste leerde Oehring op eigen kracht noten lezen, vier jaar later studeerde hij aan de Kunstacademie te Berlijn. In datzelfde won hij de Hanns Eisler Prijs en in 1992 was hij prijswinnaar in de eerste Internationale Wedstrijd voor composities voor gitaar en strijkers met Locked-In-.
"Bij het zogenaamde Locked-In-Syndroom gaat het om de gevolgen van zware functiestoornissen. De schors van de grote hersenen is de plaats waar de spraak-, leer- en denkmogelijkheden gecoördineerd worden en van waaruit ook alle willekeurige bewegingen worden gestuurd. Indien door een ongeval, hersenbloeding of zware narcose-incidenten, de functie van de grote hersenen uitvalt, is het niet, of slechts voorlopig, mogelijk te spreken."
Ook in andere werken toont Helmut Oehring zijn interesse in de lichamelijke gevolgen van medische afwijkingen of aandoeningen, al of niet bewust veroorzaakt. Zijn cyclus Foxfire handelt over de drie étappes van de terechtstelling door injectie. Drie verschillende chemicaliën zorgen er opeenvolgend voor dat de veroordeelde inslaapt, zijn ademhalingsspieren verlammen en uiteindelijk door hartstilstand overlijdt. Oehring baseerde zich op de beschrijvingen van gevangenis arts Dr. Cayabyab: "De Doodsnaald dankt haar populariteit niet zozeer aan het feit dat ze beter functioneert dan alle andere terechtstellingsmethoden die de veroordeelden allemaal op dezelfde manier dood achterlaten; ze is populair geworden omdat ze in de eerste plaats een medische behandeling is. Ze heeft het voorkomen van een grotere 'wetenschappelijkheid' dan het neerschieten, verhangen, vergassen of de terechtstelling op de elektrische stoel. Ze wordt uitgevoerd met behulp van naalden, voor te schrijven medicijnen, een ziekbed, verplegers, artsen en een executieprotocol dat voorziet in de verdoving van de veroordeelde vóór de terechtstelling. Met de doodsnaald wordt het lichaam van de arrestant niet zichtbaar verwond. De theorie is, dat hij eenvoudigweg inslaapt."
In een groot aantal van zijn composities verwerkt Helmut Oehring het trauma van zijn jeugd, waarin de problemen van de communicatie tussen doven en horenden centraal staan.
"Dat heeft te maken met het feit dat er geen geschreven vorm is van gebarentaal...
Voor mij is zien belangrijker als horen. Zien is voor mij gekoppeld aan spreken, aan communicatie, aan mededeling - ik denk en droom in gebarentaal. De problemen begonnen toen ik me bewust werd dat mijn ouders niet konden horen en ik in een andere familie terecht kwam om te leren spreken. Ik wilde niet leren spreken : plotseling moest mijn lichaam zwijgen. Voor mij klonk de diepe stem van mijn moeder steeds heel normaal. Voor anderen moet ze geklonken hebben zoals Quasimodo eruit zag."
Ligt het daaraan dat Oehring alle instrumentale klanken vervreemdt? Dat hij de snaren verstemt (steeds naar onderen!), de vellen ontspant, het metaal afdekt, tot niets nog 'natuurlijk' klinkt en 'vibreert'? ("Ik wil dat het instrument gebrekkig klinkt, ziek en onstabiel.") Zijn het mimetische verzoeken om de door de keel van een dove gefilterde spraakklanken, de moederklank, op instrumenten over te dragen? Elektrische gitaar en -basgitaar, basmarimba - steeds 'spraakachtige' instrumenten ? De uitvoerende muzikanten moeten zich helemaal onderwerpen aan Oehrings' muzikale grammatica, zowel op het niveau van de tijd- en ritmestructuren, als voor de beweging- en ruimtecoördinatie zelf. Ze moeten op hun instrument als het ware opnieuw leren spreken
"Het uitgangsmateriaal van "Polaroids" zijn korte handelingseenheden, die in verscheidene spraaksystemen verteld worden. Deze handelingen worden - zoals b.v. in de film - verknipt en gemonteerd. Hun onstaansfrekwentie, net zoals bij de ontwikkeling van een Polaroid foto, is een evenbeeld van de ruimtelijke spraakgebaren, en wordt - ten dele asynchroon met de tekst en de handeling - in verschillende perspectieven getoond. Met deze kunst van ruimtelijke grammatica, komen muziek en gebarentaal slechts schijnbaar in conflict. In werkelijkheid staat de gebarentaal, ondanks haar klankloosheid, wezenlijk dichter bij het systeem van de muziek dan bij de gesproken fonetische spraak. Het klankbeeld van Polaroids is in grote lijnen haar schriftelijke vertaling.
Bab(b)ellogica."
"Waarom ben je dan eigenlijk geen cineast geworden?"
"Om het botweg te zeggen: dat zou me te direct zijn. In de spraakkunst van het zien een verhaal te vertellen over het zien.
Helmut Oehring / Iris ter Schiphorst
Voor bepaalde werken -onder andere die met doofstomme uitvoerders- componeert Helmut Oehring in samenspraak met Iris Ter Schiphorst. Als onafhankelijke componiste en schrijfster in Berlijn is zij op dit moment in de weer met een wetenschappelijke studie over de verbanden tussen schrift en geluid.
Hoe is de procedure bij het gemeenschappelijk componeren ?
ItS: "Die is bij elk stuk anders. Bij "Polaroids" was het eigenlijk het spannendst. Het was het eerste stuk en wij hadden helemaal geen vermoeden of het ging lukken of niet. Wij zijn gewoon - ieder voor zich - beginnen te werken. We waren akkoord gegaan over de bezetting, de lengte en de mogelijke inhoudelijke thematiek. Vervolgens ging elk in zijn eigen kamer schrijven. Na ongeveer twee weken ontmoetten we elkaar: we hadden ieder zes of zeven pagina's geschreven."
HO: "Ten dele onaf dus, met gaten. Maar wij dachten : "dat kan de ander doen, of we laten het zo, of hoe dan ook".
ItS: "Ten dele ook compleet. Toen hebben we besloten : 'die pagina kan hier, die andere aan het einde, enz. En het gekke was dat er plotseling iets stond waarvan we beiden gezegd hebben : dat is het ! "
HO: "We hebben toen nog nauwelijks reparaties moeten uitvoeren of scharnieren moeten maken; het was als een logisch verloop zonder voorafgaande afspraak."
ItS: "Met montage technieken combineerden we dan reeksen die op zich reeds een orde hadden met andere reeksen. Niet om een vooraf afgesproken dramaturgie te bereiken, maar - en dat was wel het spannende - om de dramaturgie van het materiaal te volgen."
(Gebaseerd op een tekst van Iris ter Schiphorst (1997), op een interview met Helmut Oehring en Iris ter Schiphorst door Reinhold Dusella (1998) en met een citaat over dr. Cayabyab uit Stephen Trombley: "Die Hinrichtungsindustrie", Rowohlt Verlag GmbH, Reinbek (1993))


Galina Ivanovna Oestwolskaja werd op 17 juni 1919 geboren in St. Petersburg en heeft sindsdien die stad zelden verlaten. Vlak na de oorlog studeerde ze af bij Sjostakowitsj, die haar verdedigde en bewonderde. Een bewondering die overigens niet wederzijds was, daar ze Sjostakowitsj ervan betichtte haar diepste gevoelens te hebben gedood. Hoe het ook zij, haar werk heeft zeker weinig met andere componisten gemeen. Zij zegt hier zelf het volgende over:
"Mijn muziek heeft niets met andere muziek te maken (....) wie van mijn muziek houdt, verzoek ik af te zien van theoretische analyses (...) mijn muziek is vervuld van een religieuze geest. Ik schrijf alleen als ik me in een toestand van genade bevind. Daarna laat ik het werk rusten. Als het moment zich aandient haal ik het weer terug. Breekt dat moment niet aan, dan vernietig ik het. Ik aanvaard geen opdrachten..."
In de afgelopen 50 jaar schreef Oestwolskaja een oeuvre van een kleine zes uur muziek: veelal korte composities, duister, scherp, meedogenloos hard, maar ‘waar’. Middeleeuws polyfoon, begeleid door diepe dreunen, galmend door een universum zonder tijd. Haar leerling Boris Tischenko schreef: "Haar muziek doet onwillekeurig denken aan verre sterren waar, zoals de geleerden veronderstellen, de materie zo compact is dat een vingerhoedje daarvan op aarde enkele tonnen zou wegen...".
"De vrouw met de hamer" lijkt in elk nieuw werk te streven naar een nog volmaaktere, nog compromislozere realisering van het muzikale visioen dat haar voor het geestesoor zweeft.

12 preludes voor piano (1952)
De preludes zijn gecomponeerd in 1952 maar werden pas 16 jaar later voor de eerste keer uitgevoerd door Anatoli Ugorski. Het was het eerste non-conformistische werk van Oestwolskaja dat werd uitgegeven. Het modernisme van deze twaalf korte stukken, die tezamen ongeveer twintig minuten duren, is overigens zeer relatief. Deze compositie vertoont evenwel een onafhankelijke schrijfwijze door de afwezigheid van maatlijnen en van elke indicatie van tonaliteit. Men vindt reeds in de preludes een verwijderd en obstinaat karakter, rigoureus en metrisch, dat zich met geweld zal ontwikkelen in het hameren en de notenclusters in de laatste sonates.

Symfonie nr. 4 " Das Gebet" (1985/87)
Het lijkt tamelijk lang om twee jaar te werken aan een eendelige compositie met de lengte van ongeveer acht minuten. Om echter een muzikale uiteenzetting van zo’n geconcentreerdheid te verkrijgen is even moeilijk en krachtig als het gebruik van de traditionele symfonische middelen met de daarbij behorende breed uitgesponnen retoriek. Het materiaal is altijd massief en diepzinnig ondanks de kleine bezetting van drie instrumenten en vrouwenstem. De 4e symfonie is een perfect voorbeeld van Oestwolskaja’s uitspraak dat haar muziek nooit kamermuziek is, zelfs nn het geval van een solo sonate. De middeleeuwse tekst is van Hermann der Schwache:
Starker Gott, Wahrer Gott,
Vater der zukunftigen Lebens,
Schopfer der Welt,
Jesus Messias,
Errette uns!

Sonate nr. 6 voor piano (1988)
De zesde pianosonate, waarvan een deel van de partituur hier is weergegeven, is een van de laatste composities die de werkencatalogus van 21 composities tot op heden vermeldt. De eendelige sonate is een compact, monolithisch werk, dat na vijf minuten van striemende clusters en priemende losse tonen ( vier- en vijf-voudige forten) en een kort, koraal-achtig intermezzo (subito pianissimo) al is opgebrand.

Sonate nr. 3 voor piano (1952)
Deze sonate is van een heel andere orde als de 6e Sonate die 30 jaar later werden gecomponeerd. Ondanks het verschil van 40 jaar tussen de eerste sonate en de zesde vormt het solo-pianowerk een homogeen geheel waarvan de hoogst eigenzinnige taal vastligt vanaf de eerste werken: een lineaire schriftuur en notenbundels in de 1e Sonate, het loslaten van de maatstreep vanaf de 2e Sonate en de ontwikkeling van het hamerende ritme. De aan Oleg Malov opgedragen 3e Sonate bestaat net als de 6e uit één deel, maar onderscheidt zich door de lengte van ruim vijftien minuten en de vele tempowisselingen.

Grand Duet voor cello en piano (1959)
Als alle muziek van Oestwolskaja behoort ook het Grand Duet uit 1959 tot de minst gewenste muziek die ooit in de Sowjet-Unie is gecomponeerd. Ook dit werk moest 14 jaar op een uitgave, en 18 jaar op een eerste uitvoering wachten. En alweer, zoals bij al haar werken, vraagt de luisteraar zich af hoe deze muziek zelfs maar gedàcht kon worden in de Sowjet-Unie van na de Tweede Wereldoorlog.
Het vijfdelige werk is even compromisloos van toon als elementair (wat iets anders is dan primitief) van constructie. Het geladen contrast tussen enerzijds de percussieve bassen en monoritmische ostinato’s in het hoogste register van de piano en anderzijds de lange cellotonen waarmee het eerste deel begint, is karakteristiek voor zowel de onafhankelijkheid als de onafscheidelijkheid van beide instrumenten. Pas in het vijfde deel, dat ongeveer even lang duurt als de vier voorafgaande delen tezamen, treedt een zeker evenwicht in. Zelfs korte interrupties in de vorm van referenties aan het agressieve hoofdthema van het eerste deel kunnen het proces van verstilling niet tegenhouden.


Christina Viola Oorebeek heeft de Amerikaanse en Nederlandse nationaliteit. Zij is acht jaar geleden begonnen te componeren, kreeg privélessen van Jeff Hamburg en Ron Ford en studeert nu bij Klaas de Vries aan het Rotterdams Conservatorium. In haar werk streeft zij er naar de muzikale invloeden uit haar verleden te integreren met haar klankidealen van nu. Als 21 jarige besloot zij het formele onderwijs te verlaten om te leren improviseren op piano en gitaar in jazz, blues en popmuziek. In dezelfde periode raakte zij ook geïnteresseerd in de niet-Westerse muziek en studeerde zij Indiase klassieke muziek op de scholen van Ravi Shankar en Ali Akbar Khan in Los Angeles en San Francisco (1965-67). Later, in Nederland, heeft zij haar pianostudie afgerond bij Willem Brons aan het Sweelinck Conservatorium. In 1996 won Christina Oorebeek een gedeelde eerste prijs op de tweede Gaudeamus International Young Composers Meeting. Zij heeft werken geschreven voor o.a. het Escher Ensemble, Marcel Worms, Ivo Janssen en pianoduo Wyneke Jordans en Leo van Doeselaar. Momenteel componeert zij een nieuw werk voor het Nieuw Ensemble en heeft opdrachten voor het Doelen Ensemble en het Aurelia Saxofoonkwartet.

Christina Oorebeek over Tuning Studies (1998): "Als componist ben ik altijd gefascineerd geweest door de klanken die worden voortgebracht tijdens het stemmen van de piano. Iedere pianostemmer ontwikkelt zijn eigen werk-ritmes door de wijze waarmee hij de stemhamer gebruikt in combinatie met de reeks tonen die hij steeds aanslaat om de stemming te realiseren. Deze ritmes en toonreeksen van het pianostemmen vormen het uitgangspunt van de Tuning Studies. Het Yamaha Disklavier werd voor de compositie gebruikt omdat ik de vrijheid wilde hebben om een akoestische piano te gebruiken zonder de fysieke beperkingen van een pianist. Het Disklavier wordt gecombineerd met pianosamples om een 'grote' pianoklank te creëren. De pianosamples worden elektronisch versterkt om een extra ruimtelijk effect te bereiken via acht speakers, geplaatst rondom het publiek. Door gebruik van elektronica kan ook de vaak wat mechanische klank van een elektronische pianola worden gebruikt voor dit ongebruikelijke gegeven van 'de pianostemming die een muziekstuk werd'."
De muzikale en technische reali-satie van Tuning Studies werd mogelijk gemaakt en uitgevoerd met de hulp van Jean Marc Sullon van het Centre de Recherches Musicales et de Formation Musicales de Wallonie, die het werkproces van deze nieuwe versie van Tuning Studies heeft begeleid. Jean Marc Sullon heeft met vele ensembles gewerkt t.b.v het realiseren en uitvoeren van elektro-akoestische muziek waaronder Champ d'Action, het Asko Ensemble en L'Autre Trio.


Petros Ovsepyan emigreerde in 1979 naar de Verenigde Staten, waar hij studeerde aan de Manhattan School of Music en aan de Indiana University. Hij studeerde bij Giampaolo Bracali, Harvey Sollberger, Eugene O’Brien en Claude Baker. Hij won diverse prijzen, waaronder prijzen van BMI en ASCAP. Hij nam ook deel aan diverse festivals, zoals de Gaudeamus Muziekweek (1996), Norfolk Chamber Music Festival (1995), Fondation Royaumont (1996, 1997) en het Words and Music festival van Latijns-Amerikaanse muziek aan de Indian University. Zijn werken zijn gespeeld bij Klangforum Wien, Nouvelle Ensemble Moderne. L’itenereire, Icarus Ensemble en Doelenensemble. Petros Ovsepyan heeft zich in Nederland gevestigd en studeert aan het Sweelinck Conservatorium bij Theo Loevendie.

Now the Shadow of the pillar... (1998) is een cyclus van werken voor ensembles met een verschillende bezetting. Zo is Part I voor gitaar solo, Part II voor viool, altviool, cello en contrabas, Part III voor basfluit en zestien stemmen, Part IV voor cello en harp. Part VI is voor solo piano, Part VII voor vier renaissance tenorblokfluiten en strijkkwartet en tenslotte is Part VII voor altfluit, mandoline, gitaar en harp. In elk van deze werken heb ik geprobeerd een denkbeeldige en illusionaire wereld te scheppen, een wereld die niet werkelijk bestaat. Hoe deze wereld eruit ziet, wordt helemaal overgelaten aan de interpretatie van de musici en de luisteraars. Petros Ovsepyan


Andy Pape geboren in Denenmarken en verder een grote onbekende voor ons, heeft het tweede stuk dat op het programma staat gecomponeerd. De titel caDance (1980) wordt zo, foutief, geschreven door Andy Pape om aan te geven welke muzikale gedachten ten grondslag liggen aan dit werk. Enerzijds de cadans: elke speler heeft een steeds doorgaand ostinaat ritmisch patroon die onderling van lengte verschillen. Anderzijds laat hij het werk dansen, swingen doordat beide spelers ook in verschillende maatsoorten spelen. Het is aan de luisteraar om uit te maken welke drummer hij wil volgen.


Arvo Pärt werd in Estland geboren en vestigde zich in 1980 in Berlijn als gevolg van zijn problemen met de Sovjet-autoriteiten. Hij heeft veel vocaal-instrumentale werken geschreven. In de muziek van Arvo Pärt zijn uiteenlopende invloeden te bespeuren. Zijn vroege werk vertoont trekjes van Prokofiev en Shostakovich, maar al gauw verruimde hij zijn blik en richtte hij zich op moderne compositiemethoden zoals het serialisme. In de vroege jaren ‘70 sloeg hij weer een nieuwe weg in en liet hij oude polyfone vormen en harmonieën herleven, samen met ideeën uit Gregoriaanse gezangen. De bekende stukken Tabula Rasa, Stabat Mater en Cantus in Memoriam Benjamin Britten stammen uit deze periode.
De Estlandse componist Arvo Pärt begon in de jaren '60 als avant-garde componist met seriële en aleatorische technieken, zoals gebruikelijk in die tijd: zijn muziek was zelfs zo vooruitstrevend dat hij van tijd tot tijd problemen had met de autoriteiten. Zoals veel Oostblok-componisten voorzag hij in zijn levensonderhoud door film- en televisiemuziek te schrijven. Maar dit is niet de Pärt zoals wij die kennen: de muziek waarmee hij bekendheid zou verkrijgen werd geschreven na 1976, toen een periode van drie jaar compositorische stilte werd doorbroken. In de stukken vanaf 1976 maakt hij gebruik van de tintinnabuli-techniek. Tintinnabuli is Latijn voor kerkklok: de term lijkt te refereren aan de complexe, rijke hoeveelheid boventonen van een klok, het langzame ontvouwen van patronen die al in het geluid aanwezig zijn, en het idee van geluid dat zowel statisch als in beweging is. Ook ontleent Pärt inspiratie aan middeleeuwse en Renaissancecomponisten, die hij grondig bestudeerde. Tevens laat hij zich inspireren door zijn geloof: Pärt schrijft veel muziek op religieuze teksten, die voor uitvoering binnen de liturgie geschikt is. Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn voor hem deemoed, ingetogenheid en een sterke reductie van het klankmateriaal waardoor kale, sobere muziek ontstaat.

Fratres (1977) is ook een voorbeeld van deze laatste stijl. Dit adembenemende werk, waarin een van de celli een percussie-achtige rol speelt en de andere het donkere geluid van de oude instrumenten laten klinken, met akkoorden die doen denken aan de polyfonie van de 14e eeuw, dompelt de luisteraar in een mystieke atmosfeer. Het stuk Fratres heeft hij in verschillende versies gepubliceerd; voor strijkorkest met slagwerk, voor viool en piano, voor strijkkwartet, en voor vier, acht of twaalf cellisten.

Sieben Magnificat Antiphonen (1991)
Eeuwenlang was kerkmuziek het belangrijkste, want meest verheven, muziekgenre. Het muziekschrift werd uitgevonden om kerkmuziek te verspreiden, en de muziek die uit de eerste eeuwen van muziekschrift bewaard gebleven is, is vrijwel uitsluitend kerkmuziek. Lange tijd was het ook de muziek waarin de meeste vernieuwingen plaatsvonden. Deze vernieuwingen werden door de clerus met allengs meer wantrouwen en weerzin bezien. Kerkmuziek was in de eerste plaats bedoeld om het geloof te verkondigen en gevoelens van devotie en nederigheid op te roepen. Verkondigde muziek die zo complex was het geloof in de Heer of meer het geloof in de esthetiek? En riep zij gevoelens van devotie op, of misschien àndere, waarmee de kerk minder uit de voeten kon? In het Concilie van Trente (1545-1563) werden regels geformuleerd waaraan kerkmuziek moest voldoen, waarbij het uitgangspunt was dat kerkmuziek, als onderdeel van de liturgie die heilig, universeel en waar is, zelf ook heilig, universeel en waar moest zijn.
Dat heeft nogal wat consequenties voor het componeren. Om ware, universele muziek te componeren die in dienst staat van de liturgie moet een componist niet zozeer zijn eigen, persoonlijke gevoelens uitschakelen, als wel een continu besef hebben van het feit dat alles in de muziek in dienst staat van het bovenpersoonlijke karakter van de liturgie: distantie bij componeren en uitvoeren is dan ook op zijn plaats.

Sieben Magnificat-Antiphonen

0 Weisheit, hervorgegangen aus dem Munde des Höchsten,
die Welt umspannst du von einem Ende zum andern.
in Kraft und Milde ordnest du alles:
0 komm und offenbare uns den Weg der Weisheit und der Einsicht.

0 Adonai, der Herr und Führer des Hauses Israel,
im flammenden Dornbusch bist du dem Mose erschienen.
und hast ihm auf dem Berg das Gesetz gegeben:
o komm und befreie uns mit deinem sterken Arm.

0 Sproß aus Isais Wurzel, gesetzt zum Zeichen für die Völker,
vor dir verstummen die Herrscher der Erde,
dich flehen an die Völker: o komm und errette uns,
erhebe dich, säume nicht länger.

0 Schlüssel Davids, Zepter des Hauses Israel,
du öffnest. und niemand kann schließen,
du schließt, und keine Macht vermag zu öffnen:
o komm und öffne den Kerker der Finsternis und die Fessel des Todes.

0 Morgenstern, Glanz des unversehrten Lichtes.
Der Gerechtigkeit strahlende Sonne:
o komm und erleuchte,
die da sitzen In Finsternis und im Schatten des Todes.

0 König alle Völker, ihre Erwartung und Sehnsucht,
Schlußstein der den Bau zusammenhält:
o komm und errette den Menschen,
den du aus Erde gebildet!

0 Immanuel, unser König und Lehrer,
du Hoffnung und Heiland der Völker:
o komm. eile und schaffe uns Hilfe,
du unser Herr und unser Gott.


Astor Piazzolla werd op 11 maart 1911 in Mar del Plata (Argentinië) geboren. Toen hij twee was verhuisde zijn familie naar New York, waar hij woonde tot 1937. Op zijn tiende jaar was hij al een vaardig bandoneonspeler, en vanaf 1934 werkte hij samen met de beroemde tangozanger Carlos Gardel. Toen hij in 1937 terugkeerde naar Buenos Aires begon hij te componeren, arrangeren en spelen in zijn eigen onmiskenbare stijl. Hij schreef ook kamermuziek, symfonieën en balletmuziek, maar hij bleef zijn eigen individuele stijl altijd trouw.
In 1954 won hij een studiebeurs in Parijs. Na zijn terugkomst in Argentinië een jaar later werd zijn ‘Tango Nuove’ stijl eindelijk geaccepteerd en zijn populariteit was vanaf dat moment verzekerd. Hij was de eerste tango musicus die werd uitgenodigd om met zijn octet concerten te geven aan de Universiteit van Buenos Aires. Door Piazzolla geschreven bandoneon concerten zijn en worden over de hele wereld uitgevoerd. Vanaf 1961 tot zijn dood in 1992 maakte Piazzolla intensief muziek en trad overal in de wereld op met zijn kwintet.

Café 1930 en Café 1960, de composities uit Histoire de Tango, die vanavond op het programma staan, zijn oorspronkelijk geschreven voor fluit en gitaar, en hebben inmiddels vele bewerkingen ondergaan Nu worden dus de bewerkingen voor accordeon en sopraan-saxofoon uitgevoerd.


Tom Pierson begon zijn muzikale carrière als een concertpianist in Texas. Zijn eerste belangrijke optreden als solist vond plaats op veertienjarige leeftijd met het Houston Symphony Orchestra. Hij studeerde compositie aan de Juillard School en zijn composities zijn uitgevoerd door belangrijke orkesten in grote concertzalen in de Verenigde Staten, Europa en Japan. Een aantal van zijn werken is op CD uitgebracht. Tegenwoordig woont Tom Pierson in Tokyo waar hij een actief leven leidt als jazzmuzikant, componist en leraar. ‘Elke noot is een heelal op zichzelf’ is volgens de componist het motto van het tweedelige Brass Quintet (1995) dat vandaag gespeeld wordt. In een tijd dat muzikanten en publiek worden uitgedaagd om complexe muzikale gebeurtenissen te absorberen en verteren, heeft Tom Pierson er voor gekozen om ons uit te dagen naar muziek te luisteren met één noot tegelijk. Door op deze manier te luisteren, komen we dichter bij de essentie van het stuk.


Henri Pousseur werd geboren in Malmédy, België in 1929. Hij studeerde aan de conservatoria van Luik en Brussel. In de vijftiger jaren werkte hij nauw samen met Pierre Boulez, Karlheinz Stockhausen en Luciano Berio in o.a. de electronische studio¹s van Keulen en Milaan. Hij is mede-oprichter van de electronische studio in Brussel (1958). In 1960 ontmoette hij de Franse schrijver Michel Butor met wie hij zijn belangrijkste en meest bekende werk vervaardigde: de 'mobiele' opera Votre Faust. Henri Pousseur doceerde aan de Musikakademie in Basel, de New York State University in Buffalo en het conservatorium van Luik. Van dit laatste instituut werd hij in 1965 directeur.

La chevauchée fantastique (1965), voor piano solo en sopraan ad libitum ('de wonderbaarlijke rit te paard') is het tweede deel uit Miroir de Votre Faust, een reeks werken geschreven naar aanleiding van de opera Votre Faust. Het stuk legt de kortste weg af tussen twee punten uit de 'Duitstalige' muziek-geschiedenis: vroeg-classicisme à la Joseph Haydn en dodecafonie à la Arnold Schönberg. Naadloos volgen negentiende-eeuwse stijlcitaten elkaar chronologisch in sneltreinvaart op. Alleen bij de stations Wagner en Liszt passeren we letterlijke citaten, respectievelijk Tristan und Isolde en Faust Symphonie.
De tekst is genomen uit Goethe¹s Faust:
Es war ein König in Thule
Gar treu bis an das Grab,
Dem sterbend seine Buhle
Einen goldnen Becher gab
Es ging ihm nichts darüber,
Er leert ihn jeden Schmaus.
Die Augen gingen ihm über
So oft er trank daraus.
Und als er kam zu sterben
Zählt er seine Städte im Reich
Gönnt alles seinen Erben,
Den Becher nicht zugleich.

Er saß beim Königsmahle,
Die Ritter um ihn her
Auf hohem Vätersaale,
Dort auf dem Schloß am Meer.
Dort stand der alte Zeeher
Trank letzte Lebensglut
Und warf den heiligen Becher...
Ilinunter in die Flut.
Er sah ihn stürzen, trinken
Und sinken tief ins Meer
Die Augen täten ihm sinken,
Trank nie einen Tropfen mehr.


Claudio Prieto werd geboren in Palencia. Hij kreeg zijn opleiding bij Guzman, Rubio en Dorado en ging daarna naar Italië en Duitsland om lessen te volgen bij Petrassi, Maderna, Ligeti en Stockhausen. Door zijn omvangrijke oeuvre op het gebied van kamer- en symfonische muziek is hij een van de meest vooraanstaande Spaanse componisten. Zijn symfonische werken zijn uitgevoerd door alle grote Spaanse orkesten en ook in Chicago, Hamburg, Londen, Rome en Berlijn. Met zijn Tweede Symfonie is hij de wegbereider van een nieuwe Spaanse lyriek geworden. Talrijke jonge componisten zijn op die weg verder gegaan.

Caminando por la aventura (1996) is in opdracht van het Centrum voor Hedendaagse Muziek in Madrid geschreven en opgedragen aan Elias Arizcuren en zijn Cello Octet Conjunto Ibérico. De componist zegt zelf het volgende over dit werk: ‘...In een artikel uit 1995 over mijn werk Ensoñaciones werd ik getroffen door een bijvoeglijk naamwoord dat de aanzet gaf tot de compositie. Agressieve passages en gevoelige melodieën wisselen elkaar af, de mogelijkheden van de cello worden er in hoge mate afgetast. De titel Op weg naar avontuur vat vrij aardig samen hoe mijn instelling tegenover de wereld om mij heen is...’


Jan van de Putte werd op 12 september 1959 geboren. Hij begon op veertienjarige leeftijd te componeren, nadat hij eerst vioolles had gehad. Tevens leerde hij basgitaar, altviool en piano spelen. Vervolgens studeerde hij enige tijd muziekwetenschap en sonologie in Utrecht, en compositie bij Joep Straesser en Ton Bruynèl. Uiteindelijk kwam hij terecht bij Klaas de Vries.
Tijdens het Project Jonge Componisten van het Nederlands Balletorkest (1991) werd zijn In hora mortis (1990) op tekst van Thomas Bernhard voor sopraan en kamerorkest uitgevoerd. Es Schweigt (1993) werd geschreven voor en uitgevoerd door het ASKO Ensemble en de sopraan Angela Tunstall. In 1994 ging de ‘mini-opera’ Om mij mijzelf met mijn aan mezelf en mezelf en mijn eigen voor Pauk in première in Zaal De Unie te Rotterdam, gespeeld door Gabe Tarjan. In 1995 volgde Terra voor orgel en twee slagwerkers en de sopraansolo I am her mouth in 1996 de eerste acte van Un voor drie blokfluiten en piano.
In 1992 kreeg Van de Putte de aanmoedigingsprijs van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst voor In hora mortis. Met hetzelfde werk behaalde hij de derde plaats bij het Rostrum of Composers. Tot de kunstenaars die hem beïn-vloeden, behoren de componisten Gustav Mahler, de filmers Tarkovski en Bergman, de beeldend kunstenaar Joseph Beus en de schrijvers Samuel Beckett en Thomas Bernhard.

Om mij mijzelf met mijn aan mezelf en mezelf en mijn eigen (1992-93)
Deze pauksolo is het eerste avondvullende muziektheaterwerk van Jan van de Putte. Het gaat in de woorden van de componist om ‘een bezichtiging van één man en één pauk, die samen in de tijdspanne van ruim een uur een ontwikkeling doormaken. Een soort mini-opera, waarbij het theatrale echter bijna altijd beperkt blijft tot het uitvergroten en verzelfstandigen van de normale gebaren van een slagwerker. Handelingen als slaan, dempen, ademen, het pedaal-verstemmen van de pauk en het op de grond leggen van partituurbladzijden (a1-formaat) vormen een muziektheater dat verscholen emoties zichtbaar maakt. De belichting accentueert de ontbinding van speler en bespeelde, die zich beiden in het verloop van het stuk steeds meer in hun totale naaktheid tonen. De mens in de volledig donkere ‘nacht’ van het stuk, de pauk die aan het slot van het stuk alleen achterblijft op het podium samen met de op de grond liggende partituren: het zijn de geheel zelfstandig geworden sporen van een gebeurtenis die ooit heeft plaatsgevonden.’
‘Te kort of te lang, dat interesseert me heel erg’
De gecomponeerde stilte van Jan van de Putte
Een enorme bladzijde, waarop niets anders staat dan hoe diezelfde bladzijde omgeslagen moet worden. Een maat rust, met daarboven een fermate (aanduiding dat een toon of akkoord langer moet worden aangehouden) en de instructie troppo lunga. Hoe paradoxaal het ook klinkt om te beweren dat een componist met stilte componeert, toch is dat bij Jan van de Putte wel degelijk het geval. Niet dat dat zijn enige gereedschap is: stilte wordt immers pas veelzeggend als ze ergens op volgt of ergens aan voorafgaat. Maar zelfs datgene wat bij Van de Putte de stilte markeert hoeft nog niet hoorbaar te zijn. Neem de openingspagina’s van zijn grote werk voor pauk solo, Om mij mijzelf met mijn aan mezelf en mezelf en mijn eigen. Er vallen twee lange stiltes, gescheiden door een felle slag op de pauk, die echter nèt het vel niet raakt.
Om mij mijzelf met mijn aan mezelf en mezelf en mijn eigen is zo volstrekt toegesneden op de lijfelijke aanwezigheid van de toehoorder dat zelfs een videoregistratie het stuk geen recht zal kunnen doen. Zo bevat het stuk onder andere een lange passage (de ‘nacht’, in Van de Puttes woorden), waarin de zaal in het stikdonker wordt gezet van waaruit onbestemde geluiden en tergende stiltes de inmiddels tot het uiterste gespitste oren van het publiek bereiken. De vraag doet zich voor in hoeverre zulke muziek nog muziek is.
‘Voor mij is het muziek, maar ik denk dat dat ook geen interessante vraag is’ pareert Van de Putte. ‘Ik geloof dat dat mijn hele opvatting over het leven is - dat je dingen niet kan scheiden. Bij het componeren van die pauksolo ben ik gewoon begonnen met noten, maar op een bepaald moment is dat idee erin gekropen, en dat laat ik dan gewoon gebeuren, omdat ik het gevoel heb dat het dan echt iets wordt. Iets dat heel erg van mij is.’
‘Ik heb een tijd in een huis gewoond waar torren zaten, ‘s nachts, dat was verschrikkelijk, dan deed je het licht uit en dan zat je echt te kijken of je iets hoorde. Je komt dan op een bepaald moment op zo’n angstniveau dat je niet weet of je wat hoort of niet. Dat zit ook in die nacht. Ik vindt dat heel mooi, dat dingen soms helemaal niks zijn en dan op een ander moment helemaal kunnen opblazen tot iets wat bijna te groot is.’ Hij wijst op een hoopje kleine belletjes dat op een tafeltje ligt. ‘Die belletjes dat is een mooi voorbeeld. Ze liggen op de grond, de paukenist doet er alleen maar een stapje op, af en toe, en daar zet hij dan telkens de tijd mee stil. Dan is er weer een fermate, hij wacht - krabt een beetje aan het vel. Het is bijna een melodie, ik kan het bijna voorzingen. Je moet het voelen als één lange lijn, hoe groot de fermates ook zijn. En ineens, als in een ingeving, schopt hij die belletjes weg, ffff (fortississimo). Een plotselinge mogelijkheid van het materiaal.’ (uit een artikel van Frits van der Waa in Keynotes, september 1995 nr. 3).


Godfried Willem Raes
Dynamo
(1977/98) Popmuzikanten gaan er prat op hun vinger aan de sociale pols te houden. Hun concerten worden slechts mogelijk gemaakt door een gigantische commerciële industrie. Raes laat een elektrische gitarist de gevolgen van een imaginair ecologisch beleid voelen.


Alexander Raskatov’s grote artistieke bevlogenheid en zijn volledige beheersing van de techniek hebben ertoe geleid dat Alfred Schnittke hem "een van de meest interessante componisten van zijn generatie" heeft genoemd. Tijdens zijn studie werd reeds duidelijk dat het hier om een veelbelovende componist ging en in de jaren daarna loste Raskatov deze belofte in door uit te groeien tot een ervaren, originele en volwassen componist.
Raskatov heeft een voorkeur voor vocale en instrumentale kamermuziek, welke gekenmerkt wordt door zeer diverse en vaak verrassende bezettingen. Zo heeft hij stukken geschreven voor twee cellos en een harp, een slagwerk sextet en voor een vergroot ensemble bestaande uit 26 instrumenten. Hij beheerst een grote verscheidenheid aan muzikale stijlen, welke allen met een even groot, schijnbaar gemak gehanteerd worden. Aan de ene kant schuwt hij het grote romantische gebaar niet, terwijl hij aan de andere kant ook de moderne muzikale uitdrukkingsmogelijkheden zoals aleatoriek, 'minimal music', het werken met tape en totale improvisatie. Zijn creativiteit vindt ook vaak een uitweg in het experiment, bijvoorbeeld het gebruik van één musicus als violist en tenor tegelijkertijd. Raskatov heeft uit de hele wereld compositieopdrachten gekregen, en zijn muziek was reeds te horen op de hedendaagse muziek festivals in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italië en Zwitserland.
Alexander Raskatov is het best bewaarde geheim van het huidige Russische componeren. Tijdens de - inmiddels historisch gebleken - Russische golf in het Holland festival van 1989 klonk Sentimental Sequences van de toen 36-jarige Raskatov.
De muziek van de toen eveneens onbekende Sofia Goebaidoelina en Galina Oestvolskaja is daarna nog vaak uitgevoerd maar van de vele andere onbekende Russen werd niet veel meer gehoord. In het geval van Raskatov is dat ten onrechte. Alexander Raskatov is een componist van formaat.
Zijn grote artistieke bevlogenheid, zijn volledige beheersing van de techniek, zijn gebruik van citaten en vermenging van allerlei stijlen doen denken aan Alfred Schnittke, die hem overigens 'een van de meest interessante componisten van zijn generatie' heeft genoemd. Raskatovs bekendheid is nu snel groeiende mede dankzij compositieopdrachten van musici als Gidon Kremer en Sabine Meijer.
Voor dit programma bewerkt Raskatov de Cellosonate in C van Sergej Prokofjev voor blazersnonet, contrabas en cello.

Het programma wordt geopend met een door Raskatov speciaal voor dit programma gecomponeerde ouverture.
De korte ouverturePro- & Contra-kofjev’ (1999) is gebaseerd op twee motieven uit het tiende deel van Prokofjevs pianocyclus Visions fugitives, en op de grote cadens uit het tweede deel van zijn cellosonate. Het stuk ontwikkelt zich van 'Pro...' naar 'Contra...', met als gevolg dat er tegen het einde weinig van de eerdere basisideeën over is.
Consolation (1989) voor piano solo is gebaseerd op korte motieven uit oude synagogale gezangen. Ik herinner mij dat ik een stuk 'tegen stress' wilde schrijven. Het eerste deel kent alleen drieklanken in c klein en Es groot (met 'valse' versieringen). Het is de bedoeling dat het tweede deel korte metten maakt met de sfeer en het karakter van het eerste. Helemaal aan het eind van het tweede deel zingt de pianist op de achtergrond mee.
Dolce far niente (1991) voor cello en piano is qua vorm erg 'relaxed'. Door middel van allerlei 'talige' elementen - echo's, fluitjes, percussie  - wordt een melancholische sfeer gecreëerd.
En om een lang verhaal betreffende Prokofjevs cello sonate (1999) kort te maken: het was niet altijd even eenvoudig dit monumentale werk te arrangeren, om de geest ervan te bewaren en tegelijkertijd te proberen afstand te nemen van de typische 'sociaal-realistische' wereld die het oproept. (zie ook Prokofjev op pagina 20e eeuwse muziek)
Alexander Raskatov


Enrique Raxach studeerde in zijn geboortestad Barcelona bij Nuri Aymerich. Zijn opleiding vond voortzetting in Parijs, München, Zürich, Darmstadt en Bilthoven (Gaudeamus), waar hij in contact kwam met de belangrijkste eigentijdse componisten. Sinds 1962 vestigde hij zich definitief in Nederland en is tot Nederlander genaturaliseerd.
Nocturnal stroll (1996) bestaat uit twee in elkaar overgaande delen, elk in zeven segmenten onderverdeeld. Het eerste deel leeft van de spanningen die worden veroorzaakt door de confrontatie van atonale en tonale effecten. In het tweede deel ontwikkelt zich het geboden materiaal verder en daarbij worden steeds meer ritmische en metrische spanningen betrokken. Het werk als geheel is opgezet als een voortstormend proces waarbinnen langgerekte bourdonachtige motieven en schurende harmonieën van naast en over elkaar liggende melodische lijnen worden opgenomen. Door het gebruik van deze elementen is de beleving van Nocturnal stroll verrassend rijk. De manier waarop het atonale en het tonale verenigbaar wordt gemaakt creëert een herkenbare wereld van associaties en stemmingen. Het wordt een ware wandeling langs verschillende landschappen die de wandelaar van fysiek en emotioneel commentaar voorziet. Het werk is aan Jorge Caryevschi en Het Nederlands Fluitorkest opgedragen.


Steve Reich studeerde filosofie in lthacka (New York) en later compositie aan de Julliard School of Music aldaar. Zijn belangrijkste leraar was Vincent Persichetti. Daarna volgde hij nog lessen bij Darius Milhaud en Luciano Berio. In Ghana bestudeerde Reich de Afrikaanse drumtechnieken en in de Verenigde Staten de Balinese muziek. Reich is na Terry Riley een van de grondleggers van de minimal music. Net als Louis Andriessen in Nederland (en beide componisten hebben elkaar zeker beïnvloed) beperkt hij zich niet tot de meest eenvoudige middelen en maakt hij vaak gebruik van elektronische versterking. Zijn eerste composities bestonden uit zogenaamde Tape-loops waarbij de verschillende "stemmen" ten opzichte van elkaar uit fase raken, zodat een ingewikkeld en voortdurend verschuivend contra-puntisch net ontstaat.

Vermont Counterpoint (1982), dat is opgedragen aan Betty Freeman en gecomponeerd voor de Amerikaanse fluitist Ransom Wilson, is een duidelijke voortzetting van deze compositietechniek waarbij identieke melodische patronen ten opzichte van elkaar verschuiven. Het is geschreven voor drie altfluiten, drie fluiten en drie piccolo's plus twee solopartijen, waarbij de solist, een voor een, alle drie de instrumenten bespeelt. In de concertuitvoering van het stuk worden de negen ensemblepartijen en een solopartij meestal via een tape ten gehore gebracht, terwijl de solist de tweede solopartij ‘live’ speelt. Steve Reich schrijft zelf het volgende over het stuk: "De live solist speelt zowel mee in de doorgaande contrapuntische lijnen, als in de meer uitgebreide melodieën. Het stuk kan ook door elf fluitisten worden uitgevoerd, maar het is oorspronkelijk bedoeld als een solostuk met begeleiding van tape". Vanavond wordt de versie voor 11 fluitisten gespeeld, waarbij de solist wordt bijgestaan door een fluitist die de solopartij tijdelijk overneemt als dat nodig is bij wisselen tussen de verschillende instrumenten.


Raphael Reine (Spanje) studeerde compositie in Boston, waar hij in 1988 summa cum laude zijn eindexamen behaalde. In 1992 kreeg hij een opdracht van het Contemporary Music International Festival in Alicante om een werk te componeren voor zes slagwerkers. In datzelfde jaar verhuisde hij naar Amsterdam en reisde naar Keulen om te studeren bij Mauricio Kagel, Johannes Fritsch en José Luis de Delàs. Een aantal zomers bracht hij door in India, waar hij carnatische muziektheorie studeerde. Hij componeerde de muziek voor het ballet Danza Cíclica de los Totem, waarvoor hij de prijs ‘Best original Score for Dance 94’ kreeg. Momenteel schrijft hij een opera gebaseerd op Adolf Wölfi’s boek ‘Von der Wiege bis zum Grab’, een co-productie vanuit Spanje, Nederland en Duitsland.

Drag on Claustrophobia (1996). Het stuk is gestructureerd rond drie lagen: tekst, muzikale inhoud en de onderlinge relatie van die twee. Het lezen van het gedicht was een bijzondere ervaring, waarbij ik niets anders kon dan het gevoel van eenzaamheid en vervreemding waarover de tekst spreekt in mijn muziek over te dragen. Ik heb geprobeerd parallellen in de muziek te leggen waarin de absurde irrealiteit van de inwoners van onze grote steden wordt weerspiegeld. Het idee van claustrofobie en verstikking wordt in het hele stuk door verschillende technieken vastgehouden, continue verschillen in dynamiek, microtonen, snelle veranderingen van ritme en vocale technieken die niet zozeer de precieze woorden maar meer het gevoel in de tekst versterken. Met andere woorden, de luisteraar zou niet proberen het gedicht te begrijpen, maar de eenzaamheid voelen die de zanger probeert over te brengen. Puur technisch gezien is het uitgangspunt van het stuk een zuid-Indiaase raga (Mahumanti) van 14 noten dat wordt ontwikkeld door het schetsen van intervalverhoudingen in atonale stijl.


José Retra studeerde tot 1986 piano bij Arthur Hartong in Arnhem. Daarna begon zij haar compositiestudie bij Andries van Rossem en Klaas de Vries. In 1991 nam zij deel aan het Seventh International Congress of Women in Music en in 1994 schreef zij het stuk Juliet voor het Festival voor Vrouwenkoren. In hetzelfde jaar was zij finaliste van de kameropera wedstrijd uitgeschreven door de Stephen Oliver Trust te Londen. Zij schreef muziek voor zeer uiteenlopende bezettingen, waaronder basklarinet solo, vijf celli, twee piano’s, groot ensemble en zang.

De compositie Oranje (1997) krijgt van haar de volgende toelichting: ‘Levendigheid, warmte, de toon ‘gis’ en het beweeglijk vierkant.’


Hans Roels:
Nowhere's Chaos (1998). 'De muziek en persoonlijkheid van Andriessen interesseren mij niet. Zijn muziek vind ik nogal ouderwets, van die typische jaren zeventig muziek. Repetitief. Ik heb mij laten inspireren door de titel, De Staat, want politiek en muziek houden mij wel bezig. De tekst van Plato was voor mij aanleiding om teksten over utopieën te verzamelen. Slechts een minderheid daarvan schetst een ideale samenleving zonder een georganiseerde staat met een leger en bureaucratie. De anarchistische utopie. Ik heb teksten geselecteerd van William Morris (News from Nowhere) en Graham Purchase(My journey with Aristotle to the anarchistic utopia).
Het anarchisme is in deze eeuw vaak afgedaan als naïef. Het werd niet serieus genomen. Meestal werd het omschreven als gevaarlijk: anarchie leidt tot een autoritaire samenleving. Denk maar aan George Orwell. En diezelfde opvatting vind je ook bij Plato. Hij vertegenwoordigt het cliché van hoe een utopie wordt gezien. Ik voel mij tot het anarchisme aangetrokken. Ik ben zelf al heel lang betrokken bij politieke bewegingen en actiegroepen op het gebied van milieu, kraken en illegalen. Dus naast de teksten van Morris en Purchase gebruik ik in mijn compositie Nowhere's chaos ook fragmenten over een opstand van de Zapatisten in Mexico en leuzen van acties voor asielzoekers hier in België.
Politiek is een zaak van mensen en dus ook van muzikanten. De muziek niet. En die discussie interesseert me ook niet. John Cage meende dat zijn muziek een afspiegeling was van de ideale samenleving. De free jazz vond zich zelf 'echt' vrij. Dat zegt mij niets. Ik ben me ervan bewust dat de persoon van de muzikant, de uitvoeringspraktijk en de muziekindustrie zeer politiek bepaald zijn. Maar de muziek zelf niet.'


Terry Riley werd geboren in de Sierra Nevada Mountains van Noord Californië (USA) in 1935. Hij was de eerste minimal music componist en had als zodanig een grote invloed op Steve Reich, Philip Glass en John Adams, als mede rockgroepen als The Who, The Soft Machine, Curved Air, Tangerine Dream en andere. In de jaren zestig en zeventig werkte hij als improvisator en was pionier in het gebruik van tape-delay in live optredens. In 1970 begon hij een serie reizen naar India om bij Noord Indiase zangmeester Pandit Pran Nath te studeren. Later doceerde hij zelf raga en compositie aan de Mills College in Oakland (Californië).
Terry Riley schreef werken voor o.a. ARRAYmusic (Toronto), Zeitgeist (USA), Stephen Scott's bowed piano ensemble, The California Ear Unit, pianist Werner Baertschi en het Amati Strijkkwartet. In 1989 richtte hij het ensemble KHAYAL op dat zich specialiseert in vocale en instrumentale groeps-improvisaties. In 1992 vormde hij een klein theatergezelschap, The Travelling Avantt-Gaard, om zijn muziektheaterwerk The Saint Adolf Ring uit te voeren.

In C, voor ensemble (1964) staat te boek als het eerste voorbeeld van procesmuziek, een fenomeen dat later meer bekendheid kreeg onder de benaming 'minimal music'. Over het ontstaan van deze historische compositie, zegt de componist:
"Mijn muziek kreeg bekendheid door het stuk, getiteld In C, dat ik schreef in 1964. Toen heette het nog The Global Villages for Symphonic Pieces, omdat het een stuk was opgebouwd uit 53 eenvoudige patronen en een structuur had die nieuw was binnen de muziek van die tijd. Niemand had ooit iets dergelijks gedaan. De eerste concerten van In C waren een soort van groot gemeenschapsgebeuren waar een heleboel mensen naartoe kwamen en soms op de muziek dansten omdat deze heel extatisch werd met al die herhaalde patronen. Hoewel herhaling een grote kracht is in muziek, was het nog nooit op deze manier gebruikt. Dus, in hoofdzaak was mijn bijdrage aan Westerse muziek het introduceren van herhaling als het voornaamste bestanddeel, zonder dat er een melodie overheen lag, zonder ook maar iets, alleen maar herhaalde patronen, muzikale patronen."


Frederic Rzewski, de Amerikaanse pianist en componist, die vanavond te gast is bij het muziekcentrum, zal tijdens November Music 97 de centrale componist zijn. Sinds 1960 verblijft hij in Italië waar hij studeerde bij Luigi Dallapiccola. Zijn vriendschap met Christian Wolff en David Berman en zijn bekendheid met John Cage en David Tudor hebben zijn componeren en spel sterk beïnvloed. In 1966 was hij mede-oprichter van het ensemble Musica Elettronica Viva dat in grote mate bijdroeg aan de verspreiding van de gecomponeerde en geïmproviseerde muziekuitvoeringen met elektronische apparatuur in West-Europa. Als pianist werd hij vooral bekend met Europese en Amerikaanse avant-garde muziek en als improvisator met ondermeer Anthony Braxton en Steve Lacy.

Antigone-Legend (1982) In het verhaal van Antigone, het tragische leven van de legendarische bloedschennige dochter van Oedipus en Iocaste, ligt de basis voor deze compositie: de antieke legende van Sofocles, herdicht door Bertolt Brecht, en op muziek gezet door Frederic Rzewski met de betrachting het 'volksrealisme' van Brecht te versterken. In 1982 blijkt Engeland met haar Falkland-oorlog de les van eerdere tragedies vergeten te zijn. Rzewski realiseerde zich al schrijvend aan de Antigone Legend dat hij niet alleen een historisch stuk schreef, maar dat het verhaal van Sofocles zich in een andere gedaante voortzette...
en steeds zou herhalen... helaas.

Attica (1972). September 1971. In de gevangenis van Attica (New York) komen gedetineerden in opstand tegen de mensonterende leefomstandigheden. Na vruchteloos onderhandelen geeft de gouverneur het leger de opdracht de gevangenis te ontzetten. Tijdens de daarop volgende confrontatie worden 43 mensen gedood, waaronder verschillende gijzelaars. Ook de politieke gevangene Sam Melville, mede-organisator van de opstand in Attica, sterft, hoewel hij volgens sommigen slechts licht gewond was. Een andere leider van de opstand is Richard Clarck. Hij wordt vrijgelaten op 8 februari 1972. In de bus naar Buffalo, vraagt men hem hoe het is om Attica achter zich te laten. Hij antwoordt: "Attica is in front of me".

Lost & Found (1985) Een gefrustreerde Vietnamveteraan schrijft een brief over zijn ervaringen. Deze tekst vormt het uitgangspunt voor een muziektheatrale compositie waarin de uitvoerder, die het verhaal vertelt, het dramatische verloop beklemtoont door zijn eigen lichaam als slagwerk instrument te gebruiken. Het geheel levert een hoogst aangrijpende belevenis op, met een hevige climax om de absurditeit van het oorlogsgeweld en de psychologische gevolgen voor de eruit terugkerende soldaat kracht bij te zetten.

The People United Will Never Be Defeated (1975). 'One day in June, 1973, three months before the bombing by Pinochet's military coup, I was walking through the plaza in front of the Palace of Finance in Santiago, Chile, and saw a street singer shouting, "The people united will never be defeated" - a well known Chilean chant for social change. I couldn't stop and continued across the square, but his incessant chanting followed me and stuck in my mind.
On the following Sunday, after the broadcast of the show "Chile Says No to Civil War", which I directed for Channel 9, we went with a few artists to eat at my house outside Santiago. Upon arrival I sat down at my piano and thought about the experience in the plaza and the events at large. When I reproduced the chant of the people in my head, the chant that could not be restrained, the entire melody exploded from me: I saw it complete and played it in its entirety at once. The text unfurled itself quickly and fell, like falling rocks, upon the melody. In their enthusiasm some of my guests made suggestions that were too rational for the situation I was composing in. Out of courtesy I pretended to accept, but arranged myself to leave the text in its symptomatic landscape.
The song was performed in public two days later by the group Quilapayun in a heavily attended concert in the Alameda.' (Sergio Ortega, on "El Pueble Unido")
Het is dit lied dat Rzewski als thema heeft genomen voor zijn "The People United".
Naar aanleiding hiervan schrijft hij zesendertig variaties in een serie van zes cyclussen, die elk uit zes 6 muzikale stadia bestaan met verschillende muzikale relaties: (1) simpele gebeurtenissen; (2) ritmes; (3) melodieën; (4) contrapunt; (5) harmonie; (6) combinaties daarvan. Het karakter van de grotere lagen wordt aangegeven door de 'stadia', de derde cyclus is lyrisch, de vierde neigt naar conflict, de vijfde naar gelijktijdigheid, en de zesde vat samen.
Naast het thema treden er twee liedjes op: het Italiaanse revolutielied Bandiera Rossa, een verwijzing naar het Italiaanse volk dat in de zeventiger jaren gastvrij was voor de vele vluchtelingen van het Chileense fascisme, en Hanns Eislers' antifascistische "Solidaritätslied" uit 1932, een reminder dat er uit het verleden geleerd kan worden. Na de zesde cyclus mag de pianist een cadens improviseren.

Winnsboro Cotton Mill Blues (1979), dat vanavond als voorproefje voor November Music op het programma staat is geschreven als het laatste deel uit de North American Ballads. Het lied waarop het werk gebaseerd is, dateert uit de dertiger jaren. De tekst gaat over de werkomstandigheden in de textielfabrieken in North Carolina, die waarschijnlijk tegenwoordig niet veel anders zijn dan toen:
Old man Sargent, sitting at his desk,
The damned old fool won’t give us a rest;
He’d take the nickels off a deads mans’s eyes
To buy Coca-Cola and eskimo pies
I’ve got the blues, I’ve got the blues,
I’ve got the Winnsboro cotton mill blues;
You know and I know I ain’t got to tell:
You work for Tom Watson, got to work like Hell.
When I die, don’t bury me at all
Just hang me up on the spool-room wall;
Put a gaffer in my hand,
So I can spool in the Promised Land,
I’ve got the blues, etc.


Dieter Schnebel
Bagatellen (1986).
De traditionele benaming voor een kort, gecondenseerd instrumentaal muziekstuk is 'bagatelle'. Niet zelden werd de bagatelle gebruikt voor muzikale experimenten (Beethoven, Liszt, Bartók, Webern). "Het gaat hier om werken die zich met de grote vormen van de traditie inlaten, en deze op nieuwe wijze trachten te actualiseren. Deze actualisering van de traditie is voor mij een wezenlijk bestanddeel geworden van mijn muziek. Even belangrijk is voor mij ook de oude Avant-garde tendens om het experiment en het zich inlaten met die dingen waarover men niet weet waarheen ze voeren." De 68-jarige Duitse componist Schnebel studeerde muziekwetenschap, theologie en filosofie. Sinds 1959 treedt hij naar voren met experimentele (muziektheater-) werken.


Alfred Schnittke, de Russische componist van Wolga-Duitse afkomst studeerde aan het conservatorium van Moskou (bij Jevgeni Goloebev) en bij Philipp Herschkowitz. Schnittke is sinds de tweede helft van de jaren tachtig een van de meest gespeelde hedendaagse componisten. Als zovele landgenoten experimenteerde hij in de jaren zestig met de (tot dan toe in Rusland onbekende) westerse compositietechnieken als serialisme en aleatoriek (het toepassen van het toevalselement in een compositie). Sinds het begin van de jaren zeventig schrijft Schnittke in een stijl die hij zelf polystilisme noemde. Verschillende stijlen, citaten en quasi-citaten uit het gehele westerse muzikale verleden zijn met elkaar verweven tot een uitgesproken dramatisch en nimmer abstract individueel idioom.

Dit gebeurt ook in Moz-Art á la Mozart (1990). Ter gelegenheid van nieuwjaarsdag I976 vatte Gidon Kremer het idee op om de pantomime-muziek voor twee violen, alt en bas van Mozart te gaan spelen. Een werk dat Mozart in 1783 had geschreven maar waarvan de drie laatste delen zoek waren geraakt. In plaats van er een twijfelachtige reconstructie van te maken, schreef Schnittke een divertimento dat tegelijk parodiërend en modern was. Het werd in première gebracht door Gidon Kremer en Tatjana Gridenko en een instrumentaal ensemble in de kleine zaal van het Moskouse Conservatorium. Die originele versie werd nooit op schrift gesteld en is sindsdien wellicht ook nooit meer uitgevoerd. Schnittke maakte echter een andere versie voor twee violen onder de titel Moz-Art, die in 1976 in Wenen door dezelfde twee violisten werd uitgevoerd. De titel benadrukt ironiserend het Pop-Art aspect van deze vluchtige schets. Na nog een derde versie, onder de titel Moz-Art á la Haydn, en een vierde versie in 1980 (Moz-Art), schreef Schnittke een vijfde en laatste versie in 1990: Moz-Art á la Mozart. Hierover zei hij zelf. "Al het mooie komt natuurlijk bij Mozart vandaan en het verwerpelijke komt van mij (lelijke overgangen, dissonante thema's en akkoorden)." De ironie van het allereerste idee blijft dus in alle versies bewaard. De keuze voor het wonderlijke ensemble van acht fluiten en harp wordt duidelijk als we weten dat Moz-Art á la Mozart werd geschreven voor de fluitklas tijdens de Internationale Sommerakademie van het Mozarteum in Salzburg.


Johannes Schöllhorn schreef A Garland (1990) met ongeveer driekwart van de noten van Frescobaldi’s Toccata Chromatica voor orgel uit de Fioro Musicali. De ongewone harmonische wendingen van het origineel inspireerden Schöllhorn om van dit werk een transcriptie te maken voor fluit, klarinet, viool en cello die uiteindelijk meer als Webern dan als Frescobaldi klinkt. November Music vroeg een Nederlands, Duits en Vlaams componist om een nieuw werk te schrijven rond de thematiek van het festival.


Kees Schoonenbeek studeerde piano aan het toenmalig Arnhems Muzieklyceum. In 1978 behaalde hij daar de compositieprijs. Als docent muziektheorie was hij van 1975 tot 1977 en daarna vanaf 1980 verbonden aan het Brabants Conservatorium, van 1977 tot 1980 aan de Universiteit van Amsterdam, Vakgroep Muziekwetenschap. Momenteel liggen de accenten van zijn institutionele werkzaamheden op de vakken compositie, hoofdvak theorie der muziek, arrangeren en orkestratie.
Hij is de componist van een veelsoortig repertoire, waarbij hij streeft naar een idioom dat toegankelijk is voor een relatief breder publiek. Zijn voorkeur gaat uit naar "werken op bestelling" waarbij de doelgroep, praktische toepasbaarheid, behoefte, prevaleren boven het autonome experiment. Deze attitude heeft onder meer geleid tot een grote aktiviteit op het gebied van de blaasmuziek waarvoor hij inmiddels een aanzienlijk aantal werken heeft gecomponeerd, uiteenlopend qua bezetting, idioom en moeilijkheidsgraad. In 1983 won Schoonenbeek de muziekprijs van de stad Lochem met Tristropha voor harmonieorkest. Een aantal van zijn composities is inmiddels op grammofoonplaat en CD verschenen.

Over de compositie Trasformazioni (1992) is helaas geen informatie beschikbaar.


Salvatore Sciarrino is in Palermo (Italië) geboren. Het wonderkind begon al op jeugdige leeftijd te schilderen. Op zijn twaalfde koos hij voor de muziek en begon te componeren. Ondanks het feit dat zijn vroege werk van voor 1966 succes had, nam hij het zelf niet serieus. Vooral Stockhausen had veel invloed op zijn werk maar later liet Sciarrino zich kritisch uit over de naoorlogse avant-garde. Zijn muziek wordt gekenmerkt door een consequent gebruik van flageoletten. Sciarrino is zeer productief en is in Italië één van de meest gespeelde componisten. Hij heeft grote invloed op de jonge generatie Italiaanse componisten. Hij is docent aan het Conservatorium van Milaan.

6 Capricci (1976). De zes Capricci voor viool solo herinneren door hun naam en hun virtuositeit aan de welbekende Caprices van Paganini, die weer naast de Chaconne van Bach, model hebben gestaan voor Berio’s Sequenza VIII. Maar anders dan Paganini’s zinderende op technische bravoure gerichte Caprices vertegenwoordigen Sciarrino’s Capricci een schimmige wereld van ongrijpbare klanknevels.


Xu Shuya verbindt in zijn werk de elementen van twee culturen: die van zijn vaderland China en die van het land van zijn keuze: Frankrijk. Zijn composities karakteriseren de spanningsvolle balans tussen de traditionele en westerse muziekcultuur.
Al in zijn vroege werk wordt de invloed van Debussy, Ligeti of Strawinsky verbonden met stijlkenmerken van volksliederen uit de provincie Hunan. Xu Shuya hield zich begin jaren tachtig intensief met deze liederen bezig; hun karakteristieke intervallen en hun subtiel gevarieerde toonhoogtes bepalen werken als Chant de Miao (1982).
De kennismaking met de elektro-akoestische muziek aan het ICRAM en de GRM te Parijs had een duurzame uitwerking op de verdere ontwikkeling van zijn muzikale taal, een taal, waarin elementen van traditionele Chinese muziek samen met de modernste verworvenheden van de muzikale informatica zijn verenigd.
In het tapestuk Taiyi I (1990) worden bijvoorbeeld klanken van de xiao, een traditionele Chinese fluit, verbonden met nieuwe technische mogelijkheden van klankbewerking. In Taiyi II voor fluit en tape (1991) gaat Xu Shuya een stap verder en confronteert hij de op de band vastgelegde klanken van de xiao met het live spelen van een westerse fluit. Dit biedt hem de mogelijkheid de bijzondere kenmerken van de twee instrumenten en muzieksystemen te gebruiken en tegen elkaar 'uit te spelen'.
Voor Xu Shuya is de taoïstische filosofie van eminent belang. Sinds de jaren tachtig is zij voor hem een continue bron van inspiratie. Ook hier vertaalt Xu Shuya de taoïstische ideeën niet direct in het overgeërfde Aziatische klanksysteem, maar draagt hij deze over in een compositiestijl die ondertussen alle technieken van de westerse moderne muziek heeft geassimileerd.
Ook al is Xu Shuya misschien één van de meest westerse Chinese componisten, dan noch blijft onmiskenbaar dat de Chinese filosofie en muziek vooral in de laatste jaren zijn werk weer in toenemende mate bepaalt. De voor het denken van de Chinese filosoof Lao Tse fundamentele elementen van tegenstelling en complementariteit vinden hun neerslag niet alleen in titels van jongere werken zo- als Dense/Clairsemé (1995) of Vacuité/Consistance (1996). Binaire paren vormen ook compositorische grondslagen van de stukken, bijvoorbeeld zoals Vacuité zich kenmerkt door leegte, ruimtelijkheid en stilte en Consistance door volheid, beweging en ritme. Ook reminiscenties uit het traditionele Chinese theater en stemmingsbeelden van Mongoolse landschappen laten hun sporen achter in nieuwere werken zoals San (1995) of Dawn on Steppe (1997).
In het werk van Xu Shuya geraakt de strenge compositorische berekening in toenemende mate op de achtergrond. In plaats daarvan domineren klankkleur, adem en innerlijke zang. Zang is voor Xu Shuya een imaginair concept, "een illusie, die haar oorsprong heeft in de verbinding tussen Tao en traditionele Chinese cultuur: een zang zonder stem."
Nathalie Singer

Xu Shuya is geboren in 1961 te Jilin (China) en opgegroeid in een muzikantenfamilie. De vader is componist, de moeder zangeres. Tussen 1978 en 1983 studeerde hij compositie bij Zhu Jianer en Ding Shande aan het Conservatorium te Sjanghai. In 1989 kreeg hij een beurs van het Franse Ministerie van Buitenlandse Zaken om zijn studie in Parijs te kunnen vervolgen (bij Ivo Malec en Alain Banquart). Van 1983 tot 1986 was hij assistent harmonieleer aan de muziekhogeschool in Sjanghai, de jaren daarna gaf hij colleges in compositieleer. In 1996 was hij docent bij de internationale compositiecursussen in Royaumont. Hij ontving internationale onderscheidingen o.a. bij festivals en concoursen in New York, Sjanghai, Varèse, Besançon en Bourges. Xu Shuya woont in Parijs. Hij componeerde o.a.: Vioolconcert (1982), Strijkkwartet Nr.1 (1982), Celloconcert (1984), Fantasy in Autumn voor viool en kamerorkest (1985), Symfonie Nr.1 Curves (1986), Waiting for Autumn voor vier piccolofluiten en twee strijkorkesten (1986), Tai Yi voor tape (1990), Tai Yi II voor fluit en tape (1991), Cristal au soleil couchant voor orkest in drie groepen (1992), San voor elf instrumenten (1995), Vacuité/Consistence voor pipa, zheng en ensemble (1996), Huitain voor Chinees orkest en ensemble (1998).

Chute en Automne (1991) is het laatste van drie stukken over het thema herfst. Voorafgegaan waren Fantasy in Autumn (1985) en Waiting for Autumn (1986). Chute, de val, is voor mij een denkbeeldige ruimte, een ruimte bestaande uit fysische klanken en hun zachte echo in het stuk zelf. In mijn verbeelding wordt het stuk bepaald door twee contrasterende elementen: een wispelturig ritme en de opeenvolging van een spiraalvormige klank. Deze twee elementen zijn van meet af aan op elkaar betrokken. Het muzikale materiaal condenseert tijdens het gehele stuk in drie configuraties: in uitgehouden, in pizzicato-achtige en in slagwerk-achtige klanken.
De toon E, in het begin vluchtig, gefragmenteerd, ontpopt zich tegen het einde als het kernelement van het stuk. Ook andere elementen zoals bijvoorbeeld repetitieve en ritmische motieven of het principe van het spiraalvormige inrollen, verenigen zich uiteindelijk in één centrale kern.
Ik verbind de herfst met een bepaalde fase van mijn kindertijd: van 1969 tot 1974, tijdens de culturele revolutie, was ik met mijn ouders in een klein, afgelegen plaatsje in het noordoosten van China: de felle zon, het verblindende licht, de fluitende winden als mede de wijde velden en de treurige herfst, zij hebben in mij onblusbare indrukken achtergelaten.
Infinite  (1999)
Het begrip "infinite" is gebaseerd op het filosofisch gedachtengoed van Lao Tse en betekent zoveel als primitief, onzichtbaar, oneindig. Tegelijkertijd wordt er een cognitief systeem mee uitgedrukt: een adem gaat vooraf aan de schepping van de natuur, de natuur verandert weer in adem. Drie gemoedstoestanden condenseren tot het wezen van dit stuk: de harmonische stemming, het onbestemde bewustzijn en de oergeest. De grondgedachte van het werk is afgeleid van de verschillende uitdrukkingsvormen van de adem: licht/donker, hard/zacht, langzaam/snel, leeg/vol, dicht/licht.
Het werk werd geschreven in opdracht van de WDR Köln voor het Nieuw Ensemble.
Dawn on Steppe (1997)baseert zich op Mu Ge, een volksmuziek van landarbeiders uit Binnen-Mongolië, in het noorden van China. Deze melodie wordt elke ochtend gezongen door de herders in de steppe, vaak begeleid door een Mongoolse draailier in de vorm van een paardenhoofd.
De invloed van Mu Ge wordt duidelijk bij een variatie in het middengedeelte van het werk: versierde noten, klank nabootsende woorden, karakteristieke intervallen en klankkleuren waardoor vocaal en instrumentaal zang met elkaar wordt verbonden. Het basisritme loopt in 5/8 maat door het hele stuk en is voor mij net als een vertraagd beeld van de nevel. Nevel, waaruit langzaam maar duidelijk de ochtendschemering opstijgt, begeleid door een harmonische kleur, donker in het begin, tegen het einde opklarend.
Dawn on Steppe is gecomponeerd voor stem, pipa, zheng en drie groepen westerse instrumenten: altfluit, hobo en klarinet; viool, altviool en cello, harp, piano en slagwerk.
Xu Shuya


Valentin Silvestrov   was in de jaren zestig de centrale figuur van een groep componisten uit Kiev, wiens avant-gardistische werken ook in het westen, voorzover ze daar te horen waren, grote aandacht kregen. Halverwege de jaren zeventig vond er echter een omwenteling in zijn schrijfwijze plaats naar een muziekstijl die hij zelf aanduidt als "nieuwe tonaliteit" of "neoromantiek". Silvestrovs melodieën zijn vaak mysterieus, dromerig en drijven als het ware op de grote golfbeweging van zijn composities. Momenteel wordt Silvestrov beschouwd als een van de belangrijkste eigentijdse componisten uit Rusland.

Forest Music (1977-78) is gebaseerd op een gedicht van Gennadi Aigi uit de jaren 1969-73. Uitdrukking van de (Russische) tekst door de muziek vindt op meerdere lagen plaats. De lyriek van de dichter komt in de muziek tot uitdrukking en de sfeer van een bos wordt door instrumentale klanken nagebootst. Silvestrov formuleerde het als volgt: "Het ruisen van de wind, begeleid door de menselijke stem - ziehier een muziekwerk dat af is."


Vladislav Sjoet (Oekraïne) studeerde compositie aan de Gnessins muziekacademie te Moskou bij Nikolai Peiko. Van 1967 tot 1982 werkte hij als muziek uitgever. Momenteel woont hij in Groot-Brittannië. Vladislav Sjoet geeft de voorkeur aan het componeren van kamermuziek, variërend van kleine bezettingen tot kamerorkest. In de jaren zestig componeerde hij serieel, waarna hij overging tot een gemengde stijl met neoromantische invloeden en citaten van negentiende eeuwse muziek.

Offering voor viool, cello en piano (1991) is de visie van een persoon van deze tijd op diens culturele bagage. Hij wil zijn bewondering uitdrukken voor genialiteit uit het verleden met behulp van moderne romantische middelen. De polyfonie van J.S. Bach is een van de uitgangspunten in de compositie. Het werk bestaat uit twee secties: een rustige prelude en een dynamische finale, waarin zowel het B-A-C-H thema als het thema van de g-klein fuga van Bach zijn verwerkt.


Howard Skempton
Drum #1 (1971).
Skempton's slagwerkstuk werd geschreven voor het 'Scratch Orchestra'. Over de machtsverhoudingen tussen muzikanten in ensembles, waarbij geen centraal leiderschap mogelijk is.


John Slangen:
Recurvo (1998). 'Er zijn vele wegen die leiden naar de kracht die wij muziek noemen. De keuze van de weg zegt niets over of de vraag of die kracht gerealiseerd wordt. De weg van Louis Andriessen in De Staat is niet de mijne. Dat is geen waardeoordeel. Dankzij het feit dat ieder zijn eigen weg kan kiezen beschikken we over zo'n oneindige veelheid muzikale stijlen.
Het is een bekend verschijnsel dat naarmate je je langer met iets bezig houdt, je er steeds meer in gaat ontdekken. Dan neemt ook je waardering toe. Zo stond Sibelius ooit ver van mij af. Tot ik mij erin ging verdiepen en steeds meer kwaliteit ontdekte. Toch het is vaak moeilijk te achterhalen waarom iets jouw weg niet is. Met mensen voel je onmiddellijk of het strookt of niet. Die ervaring kun je gemakkelijk verwoorden, het waarom minder. Elke muziekstudent kan barokmuziek herkennen, slechts enkelen kunnen uitleggen waaraan.
Deze muziek van Andriessen roept bij mij ook weerstand op. Iemand die heel krachtig is, zoals Andriessen, roept krachtige repercussies op. Zo'n weerstand drukt vaak veel duidelijker op je eigen opvattingen dan iets wat je heel makkelijk afgaat. Weerstand dwingt je tot bezinning. Daar leer je van. Dat is het mooiste wat er is.
Daarom raakte ik nieuwsgierig toen mij werd gevraagd een commentaar op De Staat teschrijven. Ik vroeg mij af: wat is een commentaar? Is dat een toelichting? Een uitleg? Dat ik De Staat ga uitleggen is niet aan de orde. Dat stuk spreekt voor zichzelf. Ik realiseerde me dat ik eerst contact met het stuk moest maken voor ik er commentaar op zou kunnen leveren. Daarom heet mijn compositie Recurvo. Dat betekent letterlijk 'lijn' en 'toebuigen'. Ik haal iets naar mij toe. Het leggen van die relatie is dit stuk geworden. Ik citeer in het begin een ritme van Andriessen en ontwikkel dat naar iets anders.'


De Amerikaan Paul Smadbeck is marimbaspeler. Naast Rhythm Song verwierf Smadbeck internationale bekendheid door zijn 3 Etudes voor marimba solo.

Rhythm Song (1982) is oorspronkelijk geschreven voor marimba solo, maar de componist heeft later als suggestie toegevoegd het werk met meerdere spelers uit te voeren. Door de ritmiek en de golvende beweging in melodie en dynamiek heeft het werk een meditatief karakter.


Gerhard Stäbler studeerde compositie bij Nicolaus A. Huber. Met zijn composities won hij verschillende prijzen. Zijn oeuvre is nu al zeer omvangrijk en zeer wisselend qua bezetting.

Winkelzüge (1996) schreef hij in opdracht van Tegenwind. Het is een stuk voor 16 fluiten bespeeld door 4 fluitisten. De compositie ging op 9 november 1996 in premiere in het Stedelijk Museum te Amsterdam, in aanwezigheid van de componist. Door de voortdurende wisseling van de instrumenten wordt een enorme vaart en spanning gecreëerd, terwijl sfeer en klank ook steeds veranderen. Hierbij wordt subtiel gebruik gemaakt van moderne fluittechnieken zoals tongue-ram en multiphonics.


Ernstalbrecht Stiebler is geboren in Berlijn. Hij studeerde muziektheorie en compositie in Hamburg. Bij de Hessische Rundfunk in Frankfurt programmeert hij radioprogramma’s met ‘nieuwe muziek’. Kortgeleden had hij daar LaMonte Young als gast.
Tot zijn kamermuziekwerken behoren Klangmomente en Monodieën. Voor orgel schreef hij Tremolo (1977) en Klangraum (1985).

Im Klang II (1995-96) voor orgel-solo, dat vandaag op het programma staat, is een bewerking van de compositie Im Klang voor accordeon, dat vorig seizoen door Teodoro Anzellotti bij Resonans gespeeld is. De structuur van het werk, dat ongeveer 20 minuten duurt, is zeer eenvoudig. Het bestaat uit twaalf regels die ritmisch precies hetzelfde zijn en een beperkt aantal noten bevatten. Het is de bedoeling van Stiebler dat de luisteraar niet overdonderd wordt door ingewikkelde complexe muziek, maar dat vanuit de eenvoud een spanning wordt opgeroepen, die de luisteraar als het ware zelf kan invullen. Morton Feldman en Giacinto Scelsi zijn de componisten die hem erg hebben beïnvloed.
Volgens Huub ten Hacken geeft Stiebler een heel persoonlijke invulling aan de ‘minimal music’ stroming waartoe zijn muziek zeker behoort. Het Brabants Dagblad schreef over de muziek van Stiebler: ‘Je hoeft absoluut geen heftige ritmische accenten te verwachten. Het muzikaal idee uit zich in een continue onderaardse lavastroom van subtiel geluid’.
Binnenkort verschijn een CD met daarop beide versies van Im Klang.


Karlheinz Stockhausen
Kontakte (1959/60)

Een reeks contactvormers bemiddelt tussen elektronische muziek die wordt uitgezonden door vier luidsprekergroepen in de omgeving van de toehoorders en instrumentale muziek, die van een slagwerker en een pianiste gelijktijdig tijdens de uitvoering wordt gespeeld. Zes instrumentale klankcategorieën worden gebruikt: metaalklank, metaalgeluid, velklank, velgeluid, houtklank, houtgeluid. De piano moet deze categorieën met elkaar verbinden, opsplitsen of signalen van samenspel geven. De elektronische klankcategorieën bewerkstelligen verwantschappen en overgangen tussen de instrumentale categorieën, versmelten met hen en vervreemden zich in tot nu toe onbekende klankruimtes.
(Uit: Karlheinz Stockhausen, programmaboek van de IGNM-Muziekfeest, Keulen 1960)


Peter Swinnen:
Moordende wals (1998).'Repetitieve muziek tout court zegt mij niet zoveel. Naar mijn smaak heeft die te weinigontwikkeling, hoewel ik weet dat dat juist onderdeel is van het concept. Andriessen weet een goed gemiddelde te vinden tussen de bezwerende werking van repetitieve muziek en een motivische ontwikkeling vanuit de westerse traditie. Sommige dingen zou ik zelf wel anders doen. De harmonische ontwikkeling en de orkestratie van De Staat zijn mij te statisch, hoewel dat niet onterecht is, gezien het monolitische karakter van het stuk. Ik gebruik de hypnotiserende kracht van de repetitieve muziek als expressief middel. Ze is niet gewetensussend maar obsederend. Daarom heet mijn compositie Moordende Wals.
Mijn commentaar komt tot uitdrukking in de gereduceerde bezetting. Andriessen behandelt het ensemble als collectief terwijl mijn stuk de allure van kamermuziek heeft waarin de instrumenten als individu optreden. Dat is de vraag die mij bezighoudt: wat is de positie van het individu binnen een collectief? Dat heeft een sociaal-politieke en een menselijke dimensie. Elk lid van de maatschappij is tegelijkertijd een individu. Een individu met een eigen verantwoordelijkheid. Op dit moment speelt een opera van mij die een aanklacht is tegen politiek fanatisme, in het bijzonder de deportaties tijdens de Tweede Wereldoorlog. Als kunstenaar wil je graag dat het publiek nadenkt over vragen die jij opwerpt.
En dan ben je terug bij Plato die in muziek een middel ziet om de massa te manipuleren.Dat is waar. Muziek heeft een grote, suggestieve kracht. Muziek kan een collectieve trance veroorzaken. Hoe die kracht precies werkt is een groot vraagteken en ik hoop dat dat altijd zo zal blijven. Maar dat muziek bij de luisteraars emoties kan losweken die niet in woorden te vatten zijn, staat vast. Het gaat er dus om hoe je als kunstenaar die macht gebruikt.'


Tibor Szemzö, componist en uitvoerder, volgde zijn muzikale opleiding eerst aan de Budapest Academy en daarna bij Schola Hungarica. Hij componeert voor verschillende ensembles. Gesproken woord en visuele middelen maken vaak onderdeel uit van zijn werk, sommige werken bevinden zich op de grens van verschillende genres. Hij maakt ook films en componeerde de bijbehorende filmmuziek. Vanaf de jaren ‘70 speelt hij met zijn eigen Kwartet en vanaf 1980 met Group 180. Hij werkt samen met verschillende muziek-ensembles in Europa en daarbuiten. Sinds 1983 geeft hij ook solo voorstellingen.

Tractatus (1991-95) voor stem, geluiden en vertellers.
Tractatus is een nogal somber en bedachtzaam werk, dat als stijl op zichzelf staat. Men zou het ‘minimal music’ kunnen noemen of zelfs ‘ambient’, maar geen van deze beide categorieën doen het werk recht. Het is een geluidswerk, dat de zinnen van het publiek vanaf een afstand prikkelt en de luisteraar naar zijn eigen betrokken wereld trekt. De criticus Chris Meloche schreef in 1996 in Scene Magazine over Tractatus: "Ik geloof, dat ik nog nooit een werk gehoord heb dat klonk als dit stuk; boeiend en hypnotiserend".

1.
No cry of torment can be greater than the cry of one man.
Or again, no torment can be greater than what a single human being may
suffer.
A man is capable of infinite torment therefore, and so too he can stand in
need of infinite help.
Wie schwer fällt mir zu sehen, was vor meinen Augen liegt!

2.
Der Gegenstand ist einfach.
Only a very unhappy man has the right to pity someone else.

3.
Was denkbar ist, ist auch möglich.
[I] just took some apples out of a paper bag where they had been lying for a long time. I had to cut half off many of them and throw it away.
Afterwards, when I was copying out a sentence I had written, the second
half of which was bad,I at once saw it as a half-rotten apple. And that's how it always is with me. Everything that comes my way becomes a picture for me of what I am thinking about at the time.
(Is there something feminine about this way of thinking?)
(Kou io taido wa, dokoka joseiteki nano darouka.)

4.
To, èo mo no ukaza, nemo no poveda.
The light work sheds is a beautiful light, which, however, only shines with real beauty if it is illuminated by yet another light.
Cuando llevas una ofrenda y te envaneces por ello, te condenas junto con tu ofrenda.

5.
Mundo y vida son una sola cosa.
Ich bin meine Welt. (A mikrokozmosz.)
Alles, was wir sehen, könnte auch anders sein.
Alles, was wir überhaupt beschreiben können, könnte auch anders sein.

6.
That the sun will rise to-morrow, is an hypothesis;
Svet je nezavislý od mojej vôle.
Not how the world is, is the mystical,..
Egy olyan felelethez, amelyet nem lehet kimondani, nem lehet kimondani a
kérdést sem.
Nazo wa sonzai shinai.
If a question can be put at all, then it can also be answered.
Wenn sich eine Frage überhaupt stellen läßt, so kann sie auch beantwortet werden.
There is indeed the inexpressible. This shows itself; it is the mystical.

7.
Was Du für ein Geschenk hälst, ist ein Problem, das Du lösen sollst.
When I came home I expected a surprise and there was no surprise for me, so, of course, I was surprised.
Eine Beichte muß ein Teil des neuen Lebens sein.
Whereof one cannot speak, thereof one must be silent.

De teksten en pianofragmenten komen uit ‘Tractatus Logico-Philosophicus’ en ‘Vermischte Bemerkungen’ van Ludwig Wittgenstein.

The Other Shore (1997), "a sound-scape with moving pictures"
De tekst en geluidsfragmenten komen van het Okyo ritueel In Kyoto, het praatje door de oude Boeddhistische priester Onishi Ryokei en de conversatie tussen Tibor Szemzö en Márton B. Balogh. Anna Tudos verzorgt tijdens de uitvoering de synchroon vertaling.
Op verzoek van Timor Szemzö volgt hierna de weergave van een deel van een gesprek van de componist met Márton B. Balogh op 11 november 1994, laat op de avond met een paar biertjes in het Wadabori park in Tokyo.

WAY THROUGH?
T.Sz.: "I want to ask you, if there is any way through? Like there on the
bridge, where you are going back and forth between two things, the Japenese and the European Culture."
M.B.B.: "Of course there is. Probably I don’t answer to your question. But I
have always had a problem, if I travelled to somewhere and I spent a wonderful time there. After my return I had no other chance left but to forget about it. For me there was no way through."
T.Sz.: "When I came to Japan for the first time there was no way through for me either. And I was unable to come through."
M.B.B.: "I see the difference now, during this ten days here. How you changed, how your brain changed comparing the first day of your stay."
T.Sz.: "Well, the other day, when I walked out to this park at the morning, and the old men played music, and the other guy played the guitar, I told you that this is something to be loved. This was the first movement when I felt that something I have, something I know, something is familiar to me at least."
M.B.B.: "My object, my ambition is to put the two things together into one brain. I trust that in 300 years there will be a way through between Hungary and Japan. And it is very clear to me that in one or two peoples brain it is happening already."

(Márton B. Balogh is een Hongaarse schrijver die al sinds tien jaar in Tokyo woont.)


Yoshihisa Taïra studeerde aan de Arts University te Tokio, zijn geboortestad, en zette zijn opleiding voort aan het Conservatoire de Paris, onder leiding van André Jolivet, Henry Dutilleux en Olivier Messiaen. Zijn werken zijn opgenomen in het repertoire van o.a. het Ensemble lntercontemporain, Domaine Musical, Orchestre National en worden in concertzalen en festivals over de hele wereld uitgevoerd. Voor zijn composities is Taïra onderscheiden met diverse internationale prijzen. Taïra geeft compositieles aan de Ecole Normal de Musique in Parijs. Sinds 1970 heeft Taïra een vijftiental composities geschreven waarin de fluit een solistische of andere belangrijke functie toebedeeld is. De oorzaak is waarschijnlijk te vinden in zijn onvermijdelijke betrokkenheid met de muziek van zijn land, Japan, waarin de fluit zeer vaak voorkomt. Ook de betrokkenheid met de muziek van Claude Debussy is uitgangspunt voor deze voorkeur.

Flautissimo (1988) is in 1988 gecomponeerd voor het Orchestre Français de Flûtes en beleefde haar première in het Festival van Metz. Vanuit een onderzoekend begin waarin de strengheid van de maat gecombineerd wordt met een bijna vrije instrumentale gestiek, baant zich een door de piccolo's ingeleide melodisch ritmische lijn een weg die leidt tot een dialoog van alle secties, steeds opener in schrijfwijze en materiaalkeuze. Het orkest is in twee groepen verdeeld, allebei met piccolo's, fluiten, altfluiten en basfluiten en hanteert een onwaarschijnlijk kleurenpalet, dat reikt van een extreme mildheid en kalmte tot een groot geweld door middel van een doorlopend crescendo van uiterst subtiele gevoelens.


Su Lian Tan heeft de compositie Moo Shu Rap Wrap (1996) geschreven in opdracht van het Meridian Arts Ensemble. Het beleefde zijn première in 1996 op het Middlebury College in Vermont. Het stuk combineert traditionele twintigste eeuwse technieken met invloeden uit de rap-muziek en Chinese spraakpatronen. Su Lian Tan is afgestudeerd aan de Juillard School in New York en geeft nu les aan het Middlebury College.


Vladimir Tarnopolski studeerde compositie aan het Conservatorium van Moskou bij N. Sidelkov en E. Denisov. Zijn eerste muziekwerken dateren 'uit 1973 en 1974. Veel van zijn composities verwijzen naarde groten uit de muziekgeschiedenis. Tarnopolski speelt een sleutelrol in de evolutie van de hedendaagse muziek in het Rusland van na de perestrojka. Sinds 1992 is hij docent aan het Conservatorium van Moskou. Hij richtte de Society of Contemporary Music en het ensemble Studio New Music Moscow op. Vanaf 1994 is hij artistiek directeur en organisator van het jaarlijkse Moscow Forum Festival voor eigentijdse muziek.

Szenen aus dem wirklichen Leben (1995) is gebaseerd op vier teksten van de Weense dichter Ernst Jandl:

1. MY OWN SONG

ich will nicht sein
so Wie ihr mich wollt
ich will nicht ihr sein
so wie ihr mich wollt
ich will nicht sein wie ihr
so wie ihr mich wollt
ich wil] nicht sein wie ihr seid
so wie ihr mich wollt
ich will nicht sein wie ihr sein wollt
so wie ihr mich wollt

nicht wie ihr mich wollt
wie ich sein will will ich sein
nicht wie ihr mich wollt
wie ich bin Will ich sein
nicht wie ihr mich wollt
wie
ich will ich sein
nicht wie ihr mich wollt
ich will
ich sein
nicht wie ihr mich wollt will ich sein
ich will
sein

2. lNHALT

um ein gedicht zu machen
habe ich nichts

eine ganze sprache
ein ganzes leben
ein ganzes denken
ein ganzes erinnern

um ein gedicht zu machen
habe ich nichts

3. CHANSON

l'amour             le bauch
die tür             th'amour
the chair         die chair
der bauch       der tür   

the chair          l'amour
die tür            die tür
l'amour           the chair
derbauch
                     am'lour
der bauch       tie dür
die tür            che thair
the chair        ber dauch
l'amour
                     tie dair
l'amour           che lauch
die tür            am thür
the chair        ber'dour

le tür              che dauch
d'amour         am'thour
der chair        ber dür
the bauch      tie lair

le chair         l'amour
der tür          die tür
die bauch     the chair
th'amour


Kees Tazelaar (Den Haag, 1962) studeerde van 1981 tot 1983 aan het Instituut voor Sonologie in Utrecht, en van 1987 tot 1989 aan dit zelfde instituut maar nu in Den Haag. Direct hierop volgde nog een compositiestudie bij Jan Boerman aan het Koninklijk Conservatorium, waar hij in 1993 eindexamen deed. Naast het maken van autonome elektronische composities heeft Kees Tazelaar bijdragen geleverd aan diverse muziektheaterprojecten van Dick Raaijmakers, en maakte hij muziek voor theatergroep Hollandia. Onlangs werkte hij samen met György Ligeti aan de realisatie van Pièce électronique no. 3 (compositie 1957, realisatie 1996), en met Gottfried Michael Koenig aan een reconstructie van het werk Terminus uit 1962. Zijn compositie " Depths of Field no.3" kreeg vorig jaar een speciale vermelding bij de Prix Noroit in Arras, Frankrijk. Kees Tazelaar is als docent verbonden aan het Instituut voor Sonologie in het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, en aan het Conservatorium van Amsterdam.

Cepheïden (1995) (= sterren waarvan de helderheid veranderlijk is) neemt in het werk van Kees Tazelaar een brugpositie in tussen de periode van werken waarin tijdsproporties werden bepaald door zelfstandige aan het klankmateriaal opgelegde structuren, en een daarop volgende periode waarin de tijdsarticulatie zich meer en meer vanuit de techniek van de klankrealisatie zelf is gaan ontvouwen. Cepheïden is gecomponeerd in opdracht van het Fonds voor Scheppende toonkunst.


Paul Termos werd geboren in 1952.
Van '73 tot '79 studeerde hij aan het Sweelinck Conservatorium compositie bij Ton de Leeuw en analyse bij Jos Kunst. Als instrumentalist studeerde hij aanvankelijk gitaar en ontwikkelde zich later als saxofonist. Termos schreef vanaf 1976 een groot aantal stukken voor ensembles, solisten en orkesten, waaronder het Mondriaan Kwartet, De Volharding, Loos, Guus Janssen, Francis Marie Uitti, Walter van Hauwe, etc. Ook maakt hij deel uit van een stroming die een vermenging van gecomponeerde en geïmproviseerde elementen nastreeft. In deze hoedanigheid schreef hij stukkken voor het Guus Janssen Septet, het Maarten Altena Ensemble en een heel repertoire voor zijn eigen ensemble, het Termostientet. Als saxofonist speelde Termos door heel Europa met musici als John Thicai, Mischa Mengelberg, Uli Gumpert, Guus Janssen, John Zorn, Maarten Altena, Stefan Tickmeyer, Han Bennink, etc.

Vuoto Ossesso (1989) (bezeten leegte) is een werk voor sopraanblokfluit of piccolo waarbij twee zelfstandige muzikale entiteiten (een hoog en heftig noodsignaal én een laag van virtuoze en pastorale loopjes) een symbiotische relatie aangaan. Ze blijven tot elkaar veroordeeld. Het stuk werd oorspronkelijk geschreven voor de blokfluitist Walter van Hauwe die het in 1989 in première bracht.

Blues voor Marcel W. (19??) is een soort gestileerde blues waarbij nauwelijks sprake is van een bluesgevoel. Wel wordt voortdurend blues gesuggereerd, waarbij het nooit tot de ‘real thing’ komt omdat voortdurend afwijkende details zich verzelfstandigen en een eigen bevroren leven gaan leiden. Uiteindelijk blijkt toch alles onderdeel te zijn van een simpele basisstructuur die wel wordt aangeduid als ‘bluesschema’. Het stuk werd geschreven voor de pianist Marcel Worms, die het ook in première bracht.

Volgnu (1998) is een suite-achtige compositie die bestaat uit vier korte stukken, die worden verbonden door passages waarin ruimte is voor improvisatie. De elektronica wordt hier opgevat als een vriendelijk spook, dat door de musici via eenvoudige handgrepen tevoorschijn kan worden getoverd. Volgnu werd speciaal voor Trio NU geschreven en beleeft vanavond (22-10-98) zijn première.


Dimitris Terzakis (Griekenland) studeerde in Athene bij Jannis Papaioannou en in Keulen bij Bernd Alois Zimmerman. In de loop der jaren ontwikkelde hij als ‘componist tussen twee werelden’ een eigen muzikaal idioom, dat zijn wortels heeft in de muzikale cultuur van het oostelijk Mediterraans gebied en vooral in de traditionele Griekse muziek. Hij doceerde o.a. aan de Musikhochschulen van Berlijn, Düsseldorf en Bern. Sinds 1994 is hij als professor voor compositie verbonden aan de Musikhochschule ‘Felix-Mendelssohn-Batholdy’ in Leipzig.

Lieder ohne Worte (1995). ‘Wat kan men van dit door ontelbare juwelen van romantische literatuur belaste genre nog maken, zonder romantische pianoliederen met valse noten te componeren?’ Een wandeling door het nachtelijke Bern gaf me het antwoord. Liederen, die niet zomaar een muzikale interpretatie van een tekst zijn, maar abstracte situaties weergeven, bijv. stemmen alleen met behulp van melodieën en ritmiek. Daardoor werd de piano in dit concept volledig overbodig. ‘Also keine Vertikale.’ Bij het horen van iedere noot in zijn eigen harmonische context weet men: dit is volledig. Deze cyclus is binnen kort tijdsbestek ontstaan. Ieder lied is een klein theaterstuk op zich, waarin de inhoud uit de titel blijkt. Bij twee liederen staat de tekst los van de muziek, ‘Le Balcon’ van Baudelaire en ‘Kassandras Prophezeihung’ van Aischylos. De zangeres draagt de teksten voor dat zij begint met zingen.


Lorre Lyn Trytten studeerde viool aan de Universiteit van Winconsin in de Verenigde Staten. Na haar barokvioolstudie aan het Sweelinck Conservatorium studeerde zij compositie aan het Utrechts Conservatorium. Zij heeft als violiste en componiste gewerkt met symfonie-orkesten, kamermuziekensembles, bluegrass-, rock-, pop- en jazzgroepen. Ook heeft zij twee jaar deel uitgemaakt van de groep Flairck. Zij is lid van het Willem Breuker Kollektief.

Colors of Blue (1996) schreef ze in de maanden na de dood van haar zus. De vorm van het stuk doet denken aan een Ierse dodenwake waar zang, verhalen, gebed en grappen elkaar afwisselen onder het genot van drank en veel eten. Van klaagzang tot levenslied zijn verschillende muzikale facetten van de kleur blauw in een soort rondo geweven met een steeds terugkerend thema, ‘Living Sapphires’, in een poging om tot een waardig afscheid te komen.


Peter Vermeersch
November Music Internationale (1998).
geen commentaar


Nomenae (1999) van Serge Verstockt is een multimediale compositie voor e-altviool, e-cello, e-percussie, playerpiano, live-electronics en video. In samenwerking met architect Werner Vandermeersch en de Stichting Logos ontwerpt Serge Verstockt virtuele ruimtes waarin de relatieve gewaarwording van de tijd als centraal gegeven aan bod komt ("de tijd loopt, de tijd staat stil"). Het muzikale materiaal wordt gerecycleerd via speechprocessors en het beeldmateriaal met o.a. een dansprogramma dat ook door Merce Cunningham wordt gebruikt.


Klaas de Vries
Abdicação (1995)
De opera A King, riding van Klaas de Vries ging in 1995 in het Holland Festival in première. Het libretto is gebaseerd op The Waves van Virginia Woolf, aangevuld met drie gedichten van Pessoa. De zes personages in het boek van Woolf, alle in feite afsplitsingen van één persoon, worden in de opera zowel zingend als door middel van een instrument voorgesteld. Als derde laag wordt hier elektronica aan toegevoegd, die een soort vervaging van de identiteit van de verschillende types teweegbrengt. Abdicação is het enige gedeelte van de opera waarin alle zangers, a cappella, samen zingen.
'Het goede aan Klaas de Vries als leraar is dat hij een heel open houding heeft. Hij probeert te ontdekken waar jij in je muziek op uit bent en vervolgens kijkt hij hoe je dat beter over kunt brengen. Hij fungeert als een soort eerste publiek. Ik vind het heel goed hoe hij op de ideeën van totaal uiteenlopende figuren als Jan van de Putte, Hans Koolmees of mijzelf altijd weer weet in te trappen. De meest fascinerende plekken uit zijn opera Abdicação zijn voor mij de drie Pessoa-gedichten. De manier waarop daar tekst en muziek op elkaar inwerken geeft een heel mooie spanning.'

Abdicação
Toma – me, ó noite eterna, nos teus braços
E chama – me teu filho. Eu sou um rei
Que voluntariamente abandonei
0 meu trono de sonhos e cansaços.

Minha espada, pesada a braços lassos,
Em mãos viris e calmas entrequei.
E meu ceptro e coroa – eu os deixei
Na antecâmara, feitos em pedaços.

Minha cota de malha, tão inútil,
Minhas esporas, de um tinir tã fútil,
Deixei – as pela fria escadaria.

Despi a realeza, corpo e alma,
E regressei à noite antiga e calma
Como a paisagem ao morrer do dia.
(Fernado Pessoa, uit Cancioneiro.)

(Neem mij in uw armen, o eeuwige nacht,
En noem mij – koning die ik ben- uw zoon.
Vrijwillig deed ik afstand van mijn troon
Van dromen, die mij slechts vermoeidheid bracht.

Mijn zwaard is zwaar, mijn armen zijn ontkracht,
Een kalme, mannelijk hand heeft het genomen;
Mijn scepter heb ik neergelegd, mijn kroon,
Versplinterde symbolen vroeger macht.

Mijn malienkolder, nu zo nutteloos,
Mijn sporen, rinkelend en waardeloos,
Heb ik achtergelaten op de koude trap.

'k Ontdeed mij, ziel en lichaam, van mijn koningschap
En keerde terug tot de aloude en kalme nacht
Gelijk het landschap bij het sterven van de dag.


Ferdinand Weiss, de Oostenrijkse componist, heeft meer dan tweehonderd composities op zijn naam staan, vooral orkestwerken, kamermuziek en solostukken. Zijn werken werden in veertien Europese landen uitgevoerd evenals in Argentinië, Australië, Japan en de Verenigde Staten.
Over zijn compositiestijl zegt Weiss het volgende: "Muziek is voor mij een elementaire bezigheid, ik heb de muziek net zo nodig als lucht om adem te halen. Aan de andere kant behoort de kennismaking met slechte muziek tot de ergste ervaringen die ik mij kan voorstellen. Stilistisch ben ik moeilijk in te delen: kon mij men vroeger eventueel met de term ‘neo-classicis-tisch’ karakteriseren, vanaf 1966/67 komen er andere stilistische componenten op de voorgrond: gedifferentieerd klankgebruik en zeer vrij gebruikte twaalftoonstechniek, onder invloed van toevals- en jazz-elementen. Welke stijlvorm ervaren wordt, hangt altijd van de individuele luisteraar af."

Saxo-Accordiofonia is een erg toegankelijke driedelige compositie, waarin de nadruk vooral ligt op het mengen van de verschillende klanken van de accordeon en de altsaxofoon. Het ene instrument neemt voortdurend de toon van de andere over.


Qin Wencheng is in 1966 geboren in Binnen-Mongolië en kind van een volksmuzikant. Hij studeerde vanaf 1984 compositie aan de Hogeschool voor de Kunsten in Hochhot (China). Van 1987 tot 1992 studeerde hij compositie aan het Sjanghai Instituut bij Xu Shuya en Zhu Jianer. Sinds 1992 is hij leraar compositie aan het conservatorium te Peking. In 1997 werd hij uitgenodigd als Chinese componist van de Japanse cultuurvereniging in het kader van culturele uitwisseling. Sinds 1998 studeerde hij verder bij Nicolaus A. Huber. Zijn werken werden uitgevoerd in Sjanghai, Peking, Hongkong, Singapore, Japan, Taiwan en de Verenigde Staten. Zijn belangrijkste werken zijn: Ziel voor strijkorkest en slagwerk (1990), Symfonie voor blazers (1996), Roep naar Feniks voor suona en orkest (1996), He-Y i: verenigen voor zheng en ensemble (1999).

Huai Sha (1999) is de titel van een gedicht van de Chinese dichter Qu Yuan (geboren 340 voor Christus). Ik koos deze titel voor mijn stuk om Qu Yuan te herdenken.
De gedichten van Qu Yuan zijn doordrongen van verbazingwekkende inspiraties, in hun kleurenpracht komt een krachtige creativiteit tot uitdrukking. In mijn stuk wordt geprobeerd het artistieke gevoel van de gedichten op te pakken en tegelijkertijd een combinatie van traditionele Chinese opera met moderne compositietechnieken te bereiken.
Qin Wencheng


Christian Wolff
Snare Drum Peace March
(1988) Met deze vredige mars wilde Christian Wolff de traditionele associatie met het militaire tegen gaan. De manier waarop de trommel wordt bespeeld laat het marcheren niet meer toe. In plaats van met stokken, worden hier alleen de vingers gebruikt - met een eerder delicate en fragiele klank als gevolg. En het ritmische element is het resultaat van een contrapuntische, lineair melodische benadering van het daardoor gedemilitariseerde instrument.


Barbara Woof studeerde compositie bij Peter Sculthorpe en muziekwetenschap aan de Universiteit van Sydney. In 1981, na het toekennen van een beurs van de universiteit, is zij naar Nederland gekomen om haar compositie studies voort te zetten bij Peter Schat en Jan van Vijmen. Ook studeerde zij elektro-akoestische compositie bij Jan Boerman en studio-techniek op het Instituut voor Sonologie te Utrecht. In 1985 ontving zij de Martim Codax prijs voor haar tape compositie Syzyqyll. Sinds 1988 is zij als docent verbonden aan de faculteit Kunst, Media en Technologie van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht.In 1992 was zij Composer in Residence, bij de Australische omroep (ABC); naast twee werken voor orkest te hebben geschreven is zij ook nauw betrokken geweest bij hun onderwijs programma voor scholen.
Tot Barbara Woof's werken behoren onder andere:
Hommage à Odilon Redon (1981) voor orkest (Nationale Ballet Orkest, Gaudeamus Muziekweek 1983),
Maldoror (1983) voor solo viool (Gaudeamus Muziekweek 1984),
Star-Streams (1987) voor klavecimbel en slagwerk (Festival Nieuwe Muziek Middelburg 1987),
Canzone (1989) voor orkest (tournee Nederlands Studenten Orkest 1990),
Voyeurs
i.s.m. Theater a.d. Amstel, Holland Festival 1993,
Dervish (1995) voor solo klarinet ("Consequenze Festival" Rotterdamse Kunst Stichting 1995).

Nachtreis (1998). Wanneer men 's nachts reist, wordt men meer geconfronteerd met de onzekerheden van het reizen dan overdag. Het landschap hult zich in schaduwen, vreemde objecten doemen op en verdwijnen weer; men reist tussen twee vaste punten in een tijdloze staat. Dit is de sfeer waarin mijn compositie zich ontvouwt: de onrust in combinatie met de stille schoonheid van een maanverlicht landschap. De muziek zelf volgt een wat abstracter pad; de pulserende akkoorden en ritmische patronen in het begin vormen de basis voor de hele compositie. Het stuk gaat over het reizen en niet om het halen van het eindpunt. Ik heb geprobeerd een muziek te maken waarin de luisteraar meegenomen wordt in een eb en vloed beweging die tot rust komt. Barbara Woof


Hero Wouters, oprichter van de COM (Componisten van Overbodige Muziek):
Statiegeld (1998). 'Ik zat nogal tegen deze opdracht aan te hikken. Het is niet je eigen muziek, dus jemoet een ingang vinden. Lastig. Toen heb ik mezelf afgevraagd: wat stelt Andriessen aan de orde? In het voorwoord heeft hij het over componisten die menen dat ze boven de maatschappij verheven zijn. Dat bestrijdt hij: de keuze van de instrumenten en het muzikaal materiaal hangt af van je sociale positie, je luister ervaring en van de financiële steun die je krijgt. Dat is precies het grote verschil tussen Louis Andriessen en de Componisten van Overbodige Muziek, die die overheidssteun niet hebben. Hij kan voor zo'n groot ensemble schrijven, wij niet.
Daarom vond ik ook die uitspraak van Plato zo interessant: foute klanken beïnvloeden mensen. Eigenlijk is het nog veel erger: de staat beïnvloedt de muziek. Hoe? Doordat de een wel geld krijgt en de ander niet. Daarom heb ik het stuk Statiegeld genoemd. Immers: ik lever oude noten van Andriessen in en krijg daar geld voor terug. Het koor zingt een tekst die uit de afwijzingsbrief van zo'n subsidiecommissie komt. Die tekst zou zo op de muziek van Andriessen kunnen slaan: 'Een herhaling van gestandaardiseerde formules van eigen handwerk'. Die kwalificatie was reden om geen subsidie te geven, terwijl dat drammerige juist het mooie van De Staat is.
Mijn stuk is gebaseerd op één exemplarische maat uit De Staat: maat 783. Daar klinken zes harde klappen gespeeld door het hele ensemble. Die maat heb ik helemaal uiteen gerafeld door middel van vertragingen, stemmen die na elkaar invallen en instrumenten die noten van elkaar overnemen.
Aan het eind vond ik het tijd voor mijn eigen commentaar. Ik ben gewend om voor elektronica te schrijven, dus alle voorgaande muziek klinkt nog één keer op synthesizer. Tenslotte komen de akoestische instrumenten en elektronica samen, wat correspondeert met het oorspronkelijke idee van Andriessen die het ensemble in twee groepen opdeelde. Dus als er een volgende keer geen geld is doe ik dit stuk gewoon op twee synthesizers.'


Mo Wuping is geboren in de provincie Hunan (China). Van 1983 tot 1989 studeerde hij compositie in Peking bij Luo Zhongrong. In de jaren tachtig was hij actief als violist, componist en orkestleider aan de Hunan Opera. Hij studeerde compositie aan het conservatorium en ging in 1990 naar Parijs voor verdere studies. Hij stierf in 1993 in Peking. Hij schreef o.a. de volgende werken: Sheng sheng man voor sopraan en piano (1982), Pièce voor strijkkwartet (1983), Sacrifice Rite Village voor strijkkwartet (1987), Ouverture voor stem en orkest (1988), Fan I voor stem en ensemble (1991), AO voor fagot en drie instrumenten (1992).

Fan II  (1992) In de Chinese taal heeft het begrip "fan" verschillende betekenissen. Een ervan -en naar mijn mening de mooiste- is het woord "wereldlijk". Elke dag zoek ik opnieuw naar het spirituele in het alledaagse, hopende dat zich de innerlijke rijkdom van het leven aan mij openbaart. Als ik het ooit zou vinden zou ik gelukkig zijn; zo niet zou ik verder zoeken.
In Fan I was ik net als alle stervelingen op de dagelijkse zoektocht naar mezelf. In Fan II ben ik nog steeds in deze geestelijke toestand met het verschil dat weer een jaar voorbij is gegaan.
Mo Wuping


Iannis Xenakis werd geboren in Roemenië, maar groeide op in Griekenland. Hij werd daar architect en kreeg tevens een muzikale opvoeding. Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte hij betrokken bij het verzet, werd gemarteld door de nazi’s en vluchtte naar Parijs. Daar kwam hij in contact met Milhaud, Honneger en vooral Messiaen. Door zijn wiskundige geest begint hij te componeren met behulp van computers. De internationale erkenning komt eind jaren ‘50 en ‘60 met werken als Pithoprakta, Dule, Terrotektor, Nomos Gamma en Empreintes.

Windungen (1976) werd onder zijn supervisie gearrangeerd door Elias Arizcuren. Het was oorspronkelijk gecomponeerd voor de 12 cellisten van de Berliner Philharmoniker. De componist was aangenaam verrast toen verleden jaar het resultaat werd toegestuurd. Van de oorspronkelijke versie was geen noot verloren gegaan, behalve een minimale aanpassing in drie maten.


Qu Xiaosong is in 1952 geboren te Guiyang (provincie Guizhou). Tijdens de culturele revolutie had hij werkdienst op het platte land. In 1972 leerde hij zichzelf viool spelen. Kort daarna werd hij lid van het Guiyang Opera Ensemble. Hij studeerde van 1978 tot 1983 compositie bij Du Mingxin aan het conservatorium te Peking, waar hij later ook zelf onderwijs gaf. In 1989 kwam hij op uitnodiging van de Columbia University naar New York. Hij woont nu in New York. Hij schreef o.a. de volgende werken: Mong Dong voor stem en ensemble (1984), Concert voor slagwerk (1986), Cleaving the Coffin cantate (1987), Ya ye voor tien muzikanten (1990), Yi 1 voor ensemble (1990), Mist voor twee stemmen en ensemble (1992), The Death of Oedipus voor twee stemmen en ensemble (1994), Làm Môt voor drie slagwerkers en strijkers (1994), Yi 5 voor koto, shô en ensemble (1997), Life on a String voor ensemble (1998), Yi 6 – Flowing Sands voor biwa, stem en ensemble (1998)

Yi 1

YI…
Zacht veranderend, langzaam
luister
vredevol
vraag niet om meer dan muziek
Qu Xiaosong


Frank Zappa was een van de grote muzikale genieën van onze tijd. Hij wordt algemeen beschouwd als een ‘pop’ componist, die de klassieke muziek erbij deed. Dat is ver van de waarheid want Frank Zappa schreef al ‘klassieke’ kamermuziek op 14-jarige leeftijd en schreef pas zijn eerste ‘poptune’ toen hij 21 was. Zijn compositorische oorsprong ligt duidelijk in de kamermuziek hetgeen blijkt uit zijn vroege studies van Varese, Webern en Stravinsky.

De stukken Lumpy Gravy, Marqueson’s Chicken, King Kong en The Black Page die vandaag gespeeld worden zijn allen bewerkt door Jon Nelson, de eerste trompettist van het Meridian Arts Ensemble.


Rob Zuidam (Gouda, 1964) studeerde compositie bij Philippe Boesmans en Klaas de Vries aan het Rotterdams Conservatorium. In 1989 kreeg hij de kans om met financiële ondersteuning van Rosamund Olivetti en Leonard Bernstein te studeren bij Lukas Foss en Oliver Knussen in Tanglewood, Verenigde Staten. Datzelfde jaar werd hij onderscheiden met de Koussevitzky Composition Prize voor zijn oorspronkelijk voor Orkest De Volharding geschreven compositie Fishbone. In 1991 ontving hij voor hetzelfde werk en voor Pancho Villa de Aanmoedigingsprijs van het Amsterdams Fonds voor de Kunst. Hij is getrouwd met een Amerikaanse psychiater en woont afwisselend in New York en Amsterdam. Zijn eerste muziektheaterwerk, de opera Freeze, ging in 1994 in première tijdens de Biënnale van München en werd vervolgens uitgevoerd in Braunschweig en het Holland Festival. Hij schrijft composities voor uiteenlopende bezettingen en werkt op dit moment onder meer aan de voltooiing van de vierdelige Trance-cyclus voor orkest.
Werkenlijst
1985 Ground, voor piano
1986 Skiamachia, voor blaasorkest en slagwerk
1986 "X", voor orkest
1987 Notch, voor kamerorkest
1990 Dinamismo di cane al guinzaglio, voor ensemble
1990 Pancho Villa, voor mezzosopraan en piano
1990 Three mechanisms (Fishbone, Chant/Interlude, Hex), voor blazersensemble
1990 Spank, voor piano
1991 Trance formations, voor orkest
1991 She's everywhere. now that she's gone, voor orkest
1991 Calligramme/il pleut, voor sopraan en mezzosopraan (revisie 1997)
1992 Les Murs, voor sopraan, mezzo-sopraan en 2 trompetten
1992 Octet, voor blazers
1992 B'rockqueue, voor fluit
1993 SHAKE well before use, voor blazersensemble
1994 Freeze, opera voor 6 solisten en ensemble
1994 Yaz, voor piano (revisie 1997)
1994 Trance position, voor orkest
1995 G-string mambo, voor strijkorkest
1995 Sólo, voor gitaar
1996 Trance dance, voor orkest
1996 Ventriloqui, voor orgel
1997 McGonagall-Lieder, voor sopraan en ensemble
1997 Easy Meat, pianostukken voor kinderen
1997 Nella Citta Dolente, voor vocaal octet

In de huid van een ander
Hoewel de medische wetenschap hedentendage ver is gevorderd, is het vooralsnog onmogelijk om van mij een coloratuursopraan te maken. Ik heb klonen nog als mogelijkheid overwogen, maar dat is onlangs bij wet verboden. Zodoende ben ik componist geworden. Componeren stelt me, middels het aanreiken van muzikale gedachten, in staat om in de huid van een ander te kruipen. Deze behoefte heeft niet zozeer een psychologische grondslag, maar laat zich verklaren door mijn fascinatie voor muziek. Een bijkomend voordeel van componeren is dat ik deze gedachten in elk stuk een andere gedaante aan kan laten nemen: Die van schetterend, puntig koper, zoals in Fishbone, of de meer vluchtige introspectieve gitaarklank van Sólo. Als ik de lijst met werken die in de loop van de jaren is ontstaan overzie, bemerk ik dat ik een voorkeur heb om ofwel voor heel grote of juist kleine bezettingen te schrijven. Ik 'ben' het liefst een volledig orkest, of slechts een enkele vrouwenstem. Deze twee uitdrukkingsvormen hebben, naast voor de hand liggende aspecten als de massa van de klank, ook een verschillende houding tijdens het creatieve proces tot gevolg. Een werk voor kleine bezetting vergt een ander soort concentratie, waarbij het erop aankomt om met een paar pennenstreken de essentie van het muzikale betoog te schetsen. Het zijn de directheid van het persoonlijke, de intimiteit en een zekere naaktheid en breekbaarheid, die mij hieraan buitengewoon boeien. Deze aspecten komen naar mijn gevoel het beste tot bloei bij de menselijke stem, muziek in haar meest pure en oorspronkelijke vorm.
Rob Zuidam

Les Murs (1992)
'De oorspronkelijke versie van Les Murs, die ik schreef in '92, maakte gebruik van twee vrouwenstemmen en twee trompetten. Hoewel het stuk op zich wel effectief was, haalde het naar mijn gevoel niet het niveau van Calligramme/il pleut en voelde ik de behoefte om een meer gecomprimeerde en intense versie te vervaardigen. Hierdoor verdwenen de trompetten, daar deze de aandacht van de kern, de vrouwenstemmen, alleen maar afleidden in plaats van ze te versterken. Het materiaal van de trompetpartijen is voor een deel verwerkt in de stemmen en voor het overige gewoon geschrapt. Ook de zanglijnen ondergingen een ingrijpende renovatie, die het stuk een veel gestroomlijnder en natuurlijker karakter geven. In verhouding tot Calligramme/il pleut is Les Murs meer lyrisch en melodisch van aard. Het ligt in mijn bedoeling om nog meer werken voor sopraan en mezzosopraan te schrijven, zodat er uiteindelijk een hele set zal ontstaan. De tekst van Les Murs is afkomstig uit het toneelstuk Roberto Zucco van Bernard-Marie Koltès (1948-'89). In één zin gaat dit over een jonge man die zonder enige aanleiding mensen vermoordt en, als hij daardoor in het gevang belandt, telkens op miraculeuze wijze weet te ontsnappen. De overrompelende poëtische zeggingskracht van het gebruikte tekstfragment, afkomstig uit een monoloog, is kenmerkend voor het werk van Koltes. Zucco spreekt vanaf het dak tot zijn schlemielige bewaarders, die zich afvragen hoe hij hen nu alweer te slim af kon zijn.'

Les Murs
Par le haut.
Il ne faut pas chercher a traverser les murs,
parce que, au-dela des murs, il y a des autres murs,
il y a toujours la prison.
Il faut s'échapper par les toits,
vers le soleil.
On ne mettra jamais un mur entre le soleil et la terre.
(Bernard-Marie Koltès, uit Roberto Zucco.)

(Naar boven.
Je moet niet proberen door de muren te breken
want achter die muren zijn er weer andere muren,
is er altijd de gevangenis.
Je moet ontsnappen via de daken,
naar de zon.
Ze zullen nooit een muur tussen de zon en de aarde bouwen).

Calligramme/il pleut (1991)
'Calligramme/il pleut is opgedragen aan Reina Boelens en Gerrie de Vries. Het werk heeft twee duidelijk in de muziek waarneembare inspiratiebronnen: de in elkaar grijpende ritmische en melodische patronen van muziek voor twee vrouwenstemmen uit Burundi (midden-Afrika), die door middel van sprongen door de verschillende stemregisters een complexe gelaagdheid suggereren, en de elegische, zwoel-barokke vocale schrijfwijze van Claudio Monteverdi. Deze ogenschijnlijk wijd uiteenliggende muzikale werelden smolten in mijn fantasie samen met het klankvisioen dat zich met mijn fascinatie voor het gedicht Calligramme/il pleut van Apollinaire verbonden had. De motor van het stuk wordt gevormd door voortdurende vloeiende beweging, versterkt door de stuwende werking van harmonische progressie. De zanglijnen bestaan uit complementaire melodische figuren en alternerende pedaaltonen die tezamen één melodie vormen. De wolk van beweging wordt op verschillende plaatsen opengebroken doortrage, breed uitgesponnen melodieën. Calligramme/il pleut beleefde zijn premiere oktober 1992 in Sofia, Bulgarije.'

Nella Città Dolente (1997)
'Het idee om een vocaal octet te schrijven speelde reeds enige jaren door mijn gedachten. Het Canadese Numus-ensemble had mij hierover aanvankelijk benaderd, maar ook toen bleek dat dat project geen doorgang zou vinden, kon ik het niet nalaten om af en toe over een dergelijk stuk te fantaseren. Nella Città Dolente is bij uitstek een stuk dat er eigenlijk ineens was, van het ene moment op het andere. Ik had slechts wat vage flarden muziek in schetsvorm en nog geen idee van de tekst, toen ik op een kokendhete dag deze zomer in New York de metro nam en bij de ingang een kwijlende zwerver met afgehakte benen en etterende zweren ontwaarde. Ook toen ik verder liep, zagen de meeste mensen er meer dood dan levend uit, al kan dat ook best aan mij hebben gelegen, of aan de gebrekkige verlichting in het gangenstelsel. In ieder geval werd het mij plotsklaps duidelijk dat mijn stuk over de ondergrondse ging, of liever: het ondergrondse, in een meer universele zin. En de muziek was er. De engte van het stuk komt grofweg overeen met die van de rit met de metro, met de express-trein van 86th Street naar Grand Central. Hierna was het eigenlijk een kwestie van de muziek zo ongeschonden mogelijk naar de oppervlakte te brengen. Nella Città Dolente is driedelig van vorm en is gebaseerd op twee fragmenten uit Dante's Inferno, met daartussenin een deel van Arthur Rimbauds Métropolitain. Verreweg de meeste ruimte wordt in beslag genomen door het eerste deel, dat een sterk pulserend karakter heeft. Het bestaat grotendeels uit ritmische patronen die in elkaar grijpen en elkaar overlappen. Het is een techniek die in zekere zin verwant is aan die van Calligramme/il pleut, maar hier de kans krijgt om zich tot een veel grotere complexiteit en gelaagdheid te ontwikkelen. Ook maakt het veelvuldig gebruik van imitatie, waarbij de hoofdstem en de imiterende stemmen zo dicht op elkaar zitten, dat ze het effect van een echo teweegbrengen. Het tweede deel is contemplatiever van aard en concentreert zich meer op de individuele expressie van de zanglijnen, in plaats van het octet als één organisme te beschouwen, zoals in het eerste deel het geval is. Het tempo is laag en de. muziek is overwegend spaarzaam en dun en wordt slechts op enkele hoekpunten aangezet. Het derde deel is ultrakort en vormt een soort ritmisch uitroepteken aan het slot van het stuk.'

Nella Città Dolente
Lo giorno se n'andava, e 1'aere bruno
toglieva li animai che sono in terra
dalle fatiche loro; e io sol uno
m'apparecchiava a sostener la querra
si del cammino e si della pietate,
che ritrarrà la mente che non erra.
0 Muse, o alto ingegno, or m'aiutate;
o mente che scrivesti ciò ch'io vidi,
qui si parra la tua nobilitate.
(Dante Alighieri, uit Divina Comedia, Inferno, Canto II)

(De dag ging heen en de duistere lucht verloste
alle schepselen op aarde van hun gezwoeg;
ik alleen maakte mij op om de last op mij te nemen
zowel van de weg als van het medelijden,
waarvan het niet falende geheugen zal verhalen.
0 muzen, hoog genie, sta mij nu bij!
0 geheugen dat vastlegde wat ik zag,
Hier zal uw waarde blijken.)

Métropolitain
Du détroit d'indigo aux mers d'Ossian, sur le sable rose et orange qu'a lavé le ciel vineux viennent de monter et de se croiser des boulevards de cristal habités incontinent par de jeunes familles pauvres qui s'alimentent chez les fruitiers.
Rien de riche. - La ville!
Du désert de bitume fuient droit en déroute avec les nappes de brumes échelonées en bandes affreuses au ciel qui se recourbe, se recule et descend formé de la plus sinistre fumée noire que puisse faire 1'Océan en deuil, les casques, les roues, les barques, les croupes. - La bataille!
(Arthur Rimbaud, uit Les illuminations)

Per me si va nella città dolente,
per me si va nell'etterno dolore,
per me si va tra la perduta gente.
Lasciate ogni speranza, voi ch'entrate.
(Dante Alighieri, uit Divina Comedia, Inferno, Canto III)

(Van de blauwe zeestraat naar de zee van Ossian, over het roze-oranje zand gewassen door een wijnkleurige hemel, rijzen kristallen wegen op en kruisen elkaar, onmiddellijk bezet door arme jonge gezinnen die hun eten bij de vruchtenverkoper kopen. Niets geen rijkdom. – De stad!
Van de asfaltwoestenij vluchten in een rechte lijn de helmen, wielen, schuiten, achterdelen, verward in flarden mist, in vreselijke strepen verspreid over de hemel die terugwijkt en neerdaalt, gevormd door de meest verraderlijke zwarte rook die de rouwende Oceaan kan maken. - Het gevecht!

Door mij loopt de weg naar de treurende stad,
Door mij loopt de weg naar de eeuwige smart,
Door mij loopt de weg temidden van de verlorenen.
Laat alle hoop varen, gij die hier binnengaat)


home

20e eeuwse muziek

favoriete websites

Louis Andriessen